DONDERDAG 31
OCTOBER 1907.
233
zegt dat er plaatsgebrek is op de bestaande scholen; dat dit
jaar aan de drie scholen, beide keeren, dat er gelegenheid
werd gegeven om kinderen in te schrijven, kinderen moesten
worden afgewezendat de toestand op een van de scholen,
aan de van der Werfstraat, zeer slecht is en dat die toe
stand alleen kan verbeterd worden door' het getal leerlingen
te verminderen. Het springt dus in het oog, dat het getal
kinderen, dat nu van bewaarschoolonderwijs verstoken is,
veel minder groot zou zijn, wanneer er geen plaatsgebrek was.
In de derde plaats is het Zuidelijk gedeelte van de stad
door den grooten afstand vrijwel verstoken van de gelegen
heid om de kinderen bewaarschoolonderwijs te doen ge
nieten.
Dit zijn alle redenen om verbetering aan te brengen, een
verbetering die alleen kan gevonden worden door uitbreiding
van het getal scholen, en door het stichten van eene nieuwe
school in het Zuidelijk deel der stad; eene verbetering waar
toe ik den Raad nu zeer gaarne zag overgaan.
Hedenmiddag hebben wij gehoord, dat de Wethouder van
Onderwijs zeer geporteerd was voor deze zaak, doch het
College van Burg. en Weth niet tot zijne meening had
kunnen overhalen. Ik zou nu gaarne vernemen, of er be
halve het financieele bezwaar, ook nog andere bezwaren waren
tegen de verwezelijking van een denkbeeld, dat ik in de bij
zondere welwillendheid van den Raad aanbeveel.
De Voorzitter. Ik wensch met een enkel woord mede te
deelen, waarom Burg. en Weth. zich niet met dit amendement
kunnen vereenigen.
De heer Fokker merkt op, dat Burg. en Weth. het finan
cieele bezwaar op den voorgrond hebben gesteld. Wij hebben
dat niet zoo zeer op den voorgrond gebracht als wel gekop
peld aan de overweging, dat hier geen wettelijke verplichting
voor de gemeente om zich met het bewaarschoolonderwijs te
bemoeien aanwezig is. Waar die verplichting niet bestaat en
de toestand der gemeentefinanciën niet rooskleurig is, vinden
wij geen vrijheid thans verder op den weg, dien men vroeger
heeft ingeslagen, voort te gaan.
Er is een tweede argument. Ik meen, dat uit paedagogisch
oogpunt het bewaarschoolonderwijs niet onverdeelde goed
keuring vindt. Er zijn vele deskundigen, die meer hechten
aan voorbereidende klassen bij lagere scholen en toen ik in
Utrecht lid van den Raad was, waren daar reeds verschillende
leden van dat college, die, overigens groote voorstanders
van de uitbreiding van onderwijs, juist tegen de bewaar
scholen en de vermeerdering van het aantal van deze gekant
waren, omdat zij verre de voorkeur gaven aan toevoeging van
voorbereidende klassen aan lagere scholen boven eigenlijke be
waarscholen.
In de derde plaats en nu hoop ik dat een van de leden,
die in de aldeelingen over deze quaestie hebben gesproken,
eens zijn meening zal zeggen voegen wij ons bij de leden,
die uit een gezondheidsoogpunt deze zaak in de afdeelingen
hebben behandeld. Wij lezen namelijk in de stukken: »Door
enkele leden werd dit denkbeeld uitbreiding van het aan
tal bewaarscholen uit een gezondheidsoogpunt bestreden."
Indien er gezondheidsredenen bestaan tegen bewaarscholen,
dan is het trias van bezwaren, dat tegen uitbreiding van het
aantal dier scholen is aan te voeren, compleet en is er dus
voor Burg. en Weth. alle reden niet met het voorstel van
den heer Fokker mede te gaan.
De heer Meuleman. Ik wensch mij te verklaren tegen uit
breiding van het bewaarschoolonderwijs en ik kan ter staving
van die opvatting een autoriteit aanhalen in niemand minder
dan in prof. Jelgersma, die in eén rede, door hem op een
der laatste congressen voor psychiatrie gehouden, er op wees,
dat wij de kinderen niet al te jong aan de dressuur van het
onderwijs moeten onderwerpen.
Ik heb echter nog een tweede argument. Men behoeft
slechts aan ouders van groote gezinnen te vragen, wanneer
de kinderziekten, als mazelen, roodvonk, kinkhoest, water
pokken enz. haar intrede doen en men zal ten antwoord krijgen,
dat dit het geval is, zoodra de kinderen naar de bewaarschool
gaan, terwijl in gezinnen, waarvan de kinderen niet naar die
school worden gestuurd en niet in omgang met andere kin
deren worden gebracht, die ziekten minder voorkomen. Daarom
meen ik, dat ook uit een gezondheidsoogpunt bezwaar bestaat
tegen uitbreiding van het aantal bewaarscholen.
De heer de Goeje. M. d. V, Ik heb uit de rede van prof.
Jelgersma, welke de heer Meuleman zooeven aanhaalde, een
andere conclusie getrokken dan die geachte spreker deed en
wel deze, dat prof. Jelgersma nooit een bewaarschool in deze
gemeente heeft gezien.
Die scholen hier ter stede zijn voortreffelijke inrichtingen,
waar de kinderen volstrekt niet aan een dressuur worden
onderworpen. Het onderwijs bestaat in een oefening van de
zintuigen der kinderen; zij leeren er hooren, zien, spreken,
de vingers bewegen enz.; alles is er op ingericht om hen
zelf te laten handelen en de resultaten zijn werkelijk uitstekend.
Het gaat niet aan de bewaarscholen broeinesten v%n be
smettelijke ziekten te noemen. Of die scholen er zijn of niet,
mazelen, kinkhoest en andere kinderziekten komen toch voor.
Het is zelden voorgekomen, dat een bewaarschool moest ge
sloten worden wegens het heerschen van besmettelijke ziekten.
Ik vind het dan ook een weldaad als de gemeente voorziet
in de behoefte aan een voldoend aantal bewaarscholen en ik
zou het voorstel van den heer Fokker gaarne steunen, ware
het niet, dat de gemeente zulke zware verplichtingen ten
opzichte van het lager onderwijs heeft te vervullen, dat aan
het doen van groote uitgaven voor het bewaarschoolonderwijs
thans niet mag worden gedacht.
De heer van der Elst. Ik wil even mijn stem motiveeren,
waarom ik tot mijn spijt het voorstel van den heer Fokker
niet kan steunen. Wij hebben nu herhaaldelijk gehoord, dat
het met onze financiën zorgelijk is gesteld; alle heeren, die
gesproken hebben waren er sterk voor om de financiën zoo
goed mogelijk te houden en niets te voteeren wat niet be
paald noodzakelijk is. Nu zou ik rneenen, dat wij daarmede
nu eens moeten beginnenen althans bij dezen post een
aanvang maken met het uitgesproken voornemen om zuinig
te zijn. Het spijt mij wel voor het amendement van den
heer Fokker, want ik geloof werkelijk dat het aan een be
hoefte zou voldoen. Maar beperking is nu eenmaal noodig;
wij krijgen wellicht nog verhooging van de salarissen der onder
wijzers en nog meer. Laten wij nu deze zaak in elk geval
voor een jaar uitstellen.
De heer van Hamel. Ik ondersteun wat de heer de Goeje
heeft gezegd omtrent het nuttige en goede van bewaar
scholen. Ik acht Prof. Jelgersma zeer hoog als weten
schappelijk man. hij is een sieraad der Universiteit, maar ik
acht hem absoluut incompetent, om te oordeelen over ons
bewaarschoolonderwijs, waarvan hij blijkbaar geen kennis
heeft genomen. Wanneer de heer Jelgersma onze bewaar
scholen had bezocht, dan zou zijn oordeel vermoedelijk heel
anders hebben geluid. Is het bovendien wel zoo zeker, dat
deze Hoogleeraar, toen hij zijne congresredevoering hield, het
bewaarschoolonderwijs op het oog had Ik heb op grond
van de uitlatingen van hoofden van scholen en onderwijzers
altijd den indruk gekregen, dat men wel degelijk het onder
scheid kon merken tusschen kinderen, die niet en die wel
op een bewaarschool waren geweest. Openbaar of bijzonder
bewaarschoolonderwijs, het resultaat is, dat kinderen die op
een bewaarschool zijn geweest, de andere kinderen een heel
eind vooruit zijn. Al mijn kinderen zijn op de bewaarschool
geweest; ik heb meermalen zoowel openbare als bijzondere
bewaarscholen bezocht, en ik kan niet anders dan met grooten
lof spreken over hetgeen de onderwijzeressen doen en over
de vruchten van het onderwijs voor de kinderen. Ik geloof
dat men den minderen man door dit onderwijs een grooten
dienst bewijst. Het is dus alleen op grond van financieele
overwegingen, dat ik op dit oogenblik niet kan medegaan
met het denkbeeld van den heer Fokker; het opvoedende
element van het bewaarschoolonderwijs acht ik overigens
zeer hoog.
De heer Vergouwen. M. d. V. U heeft er met een enkel
woord reeds op gewezen, dat er onder de. deskundigen op
onderwijsgebied over het algemeen geen voorliefde bestaat
voor bewaarscholen. Al kan niet ontkend worden, wat de
heer van Hamel zooeven heeft gezegd, dat de verschillende
hoofden van scholen kunnen constateeren, dat de kinderen,
die het bewaarschoolonderwijs hebben gevolgd, de kinderen,
die dit niet hebben gedaan, vooruit zijn, dat zij vatbaarder
zijn om het lager onderwijs te volgen. Onder deskundigen
echter bestaat er over het algemeen genomen, geen voorliefde
voor de bewaarscholen.
Men wil liever een of meer voorbereidende klassen, aan
de lagere school toegevoegd.
Ik wil mij niet onder de deskundigen rekenen, maar toch
onder degenen die eenig begrip hebben van voorbereidende
oefeningen bij het onderwijs en dan komt het mij voor
ik ben die meening altijd toegedaan geweest en ik heb dien
regel op mijn eigen kinderen toegepast -- dat het veel beter
is de kinderen op niet al te jongen leeftijd, zooals Prof. Jel
gersma terecht zegt, aan een zekere dressuur te onderwerpen
en hen eerst op eenigszins gevorderden leeftijd de school te
doen bezoeken. Zij komen dan veel frisscher op school en
kunnen gemakkelijker geleid worden overeenkomstig de regelen
der school. Ik heb nooit gemerkt, dat kinderen, die het be
waarschoolonderwijs niet hadden genoten, achterlijk waren bij
anderen;, het eenige verschil was, dat bij kinderen, die van
een bewaarschool kwamen, de onderwijzers wat meer aan-
knoopingspunten konden vinden Ik zal echter niet beweren,
dat de bewaarscholen in deze gemeente niet goed zijn inge-