226
DONDERDAG 31
OCTOBER 1907.
De Voorzitter. Wij kunnen het wel overwegen. In andere
gemeenten, waar ik lid van den Raad ben geweest, had men
een ander en kleiner formaat dan hier. Maar in die ge
meenten, speciaal Groningen en Utrecht, bestond geen ste-
nographisch verslag en waren de verslagen van den Raad
dan ook veel minder omvangrijk. Wanneer rnen hier een
kleiner formaat invoert, vrees ik, dat de boekdeelen zóó dik
zullen worden, dat, wat men in de breedte wint, men in de lengte
verliest. De deelen zullen zóó dik worden, dat zij moeilijk te
hanteeren zijn. In elk geval zullen wij de zaak overwegen.
De heer Aalberse. Aan het bezwaar wat de dikte betreft,
zou wellicht op andere wijze kunnen worden tegemoet
gekomen Het tegenwoordige verslag wordt werkelijk royaal
gedrukt; het is een vrij groote letter, die zelfs iets klei
ner genomen, doch met behoorlijke scherpte, nog uit
stekend leesbaar zal blijven. De deelen behoeven dus niet
zooveel dikker te worden. Het Verslag over een heel
jaar is nu een goeden vinger dikwanneer men nu bijv. een
octavo formaat neemt, dan kan er hoogstens de helft bijko
men en wordt het dus niet een boek zoo buitengewoon dik,
dat het niet meer of maar moeielijk te hanteeren zou zijn.
De heer Pera. Ik wensch alleen op te merken, dat ik mij
niet kan vereenigen met het denkbeeld om een kleinere
letter te gebruiken ik zou er echter geeri bezwaar tegen
hebben, wanneer de exemplaren eens zoo dik werden.
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan het voorstel van den
heer Aalberse wel steunen. In Amsterdam, waar men ook
een stenographisch verslag heeft, vormen de handelingen
gedrukt met een betrekkelijk kleine letter een handig boek.
Ik geloof echter, dat wij op deze zaak wel kunnen terug
komen, wanneer een nieuw contract wordt gesloten, tenzij er
nu een voorstel wordt gedaan. Wij kunnen na de door IJ,
mijnheer de Voorzitter, gedane toezegging toch nog op de
aanbesteding van drukwerk terugkomen.
De heer Korevaar. M d. V. De heer Fokker heeft gewe
zen op Amsterdam. Nu ben ik wel eens in de gelegenheid
of in de noodzakelijkheid om kennis te maken met voor
stellen van Burg. en Weth. van Amsterdam en van de Han
delingen van den Gemeenteraad, en ik ben steeds gestuit op
dit bezwaar, dat die stukken zoo klein gedrukt zijn en in
klein formaat worden uitgegeven, waardoor zij heel lastig
lezen. Ik zou dus niet gaarne willen, dat men het voorbeeld
van Amsterdam hier ging volgen.
De Voorzitter. De heer Korevaar heeft terecht opgemerkt,
dat een kleiner letter niet aanbevelenswaardig is; ik zou er
ook prijs op stellen, dat men voor onze stukken dezelfde
letter behield als nu gebruikt wordt. Ik acht het dus ook
niet aanbevelenswaardig om op dit oogenblik daaromtrent
een voorstel te doen. Wij zullen de zaak met de drukkers
overwegen en nagaan welken omvang het verslag zou krijgen,
wanneer het formaat werd veranderd, dan eerst kan goed
beoordeeld worden of het een handig formaat wordt en of
het gemakkelijker is te raadplegen dan thans. Ik zou daarom
in overweging willen geven de zaak aan te houden; Burg.
en Weth. zullen dan een onderzoek instellen.
De heer de Goeje. In geen geval een kleinere letter.
De Voorzitter. Tegen een kleinere letter is bijna de ge-
heele vergadering. Het zal dezelfde letter moeten blijven en
dan zal een raming kunnen gegeven worden van den omvang,
welke het verslag zal krijgen, indien het formaat de helft
kleiner wordt genomen dan het tegenwoordige.
De beraagslaging wordt gesloten en volgnummer 75 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 76, luidende: vKosten van het
archieff 4980.
De heer Fokker. Ik wensch bij dit artikel, mijnheer de
Voorzitter, de aandacht te vestigen op een ambtenaar, die
aan het archief werkzaam is en daarvoor geen salaris ont
vangt. Uit de informaties, welke ik heb ingewonnen, is mij
gebleken, dat bedoelde persoon buiten de gemeente woont
en op grond van art. 245: 4° der gemeentewet als forens in
den hoofdelijken Omslag moet bijdragen, waaraan natuurlijk op
zichzelf niets te veranderen is. Het komt mij onbillijk voor,
dat iemand, die zijn tijd belangeloos voor de gemeente be
schikbaar stelt, ook bovendien nog aan de gemeentelijke
schatkist moet offeren op grond daarvan alleen. Ik zou het
billijk achten, indien hem van gemeentewege een persoonlijke
toelage werd toegekend. Ik zal hieromtrent geen voorstel
doen, maar wil de zaak onder de aandacht van Burg. en
Weth. brengen,.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zullen de Commissie voor
het Oud-Archief over deze zaak hooren.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 76 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 77, luidende: y>Kosten van aan
plakken en omroepen775.
De heer Fokker. Ik zal bij dit artikel niets anders doen
dan even constateeren, dat uit het rapport van den archi
varis, dat ter visie voor de leden lag, is gebleken, dat de
gemeente de exploitatie van de aanplakborden voor zich kan
behouden en de Raad daaromtrent een regeling kan treffen,
welke hij het meest in het belang der gemeente zal achten.
Ook hieromtrent zal ik thans geen voorstel doen, teneinde
de discussies niet te verlengen, maar ik hoop, indien Burg.
en Weth. niet op deze zaak terugkomen, dat zelf te gele
gener tijd eens te doen.
De Voorzitter. Ik kan den heer Fokker antwoorden, dat
uit het uittreksel van het rapport van den Archivaris, hetwelk
in de Memorie van Antwoord is opgenomen, duidelijk blijkt,
dat Burg. en Weth. ook van meening zijn, dat het privilege
kan worden ingetrokken, maar dat zij, waar het hier als het
ware een verkregen moreel recht geldt, er steeds tegen op
hebben gezien dat privilege op te zeggen en dat ook niet
licht zullen doen. Het recht van aanplakken blijft echter
geheel ter beschikking van het gemeentebestuur.
De heer Fokker. Waar Burg. en Weth., niettegenstaande
het feit, dat in het rapport van den Archivaris zoo duidelijk
stond, hoever in deze het recht der gemeente gaat, in de
Memorie van Antwoord niet rondweg zeiden, dat zij die opvat
ting tot de hunrie maakten, maar een beetje, nu ja, om de
zaak heenpraatten, meende ik dat het verstandig was eens
uitdrukkelijk te constateeren hoever het recht der gemeente
in deze gaat.
Nu ik hoor, dat Burg. en Weth. niet van plan zijn in deze
met een voorstel te komen, is dat voor mij een aansporing
de zaak nader te bestudeeren en te zien, wat mij te doen staat.
De heer Van der Lip. Zooals aan den Raad waarschijnlijk
wel bekend is, ben ik Regent van het Weeshuis en als zoo
danig stel ik natuurlijk veel belang in de kwestie, welke
hier ter sprake wordt gebracht.
Ik wensch nu alleen te zeggen, dat ik geen gelegenheid
heb gehad om mij in deze zaak in te werken en dus ook nog
geen opinie heb omtrent hetgeen de Archivaris in zijn rap
port heeft medegedeeld en de heer Fokker onderstreept, n. 1.
dat Burg. en Weth. het recht van aanplakken aan het Wees
huis ten allen tijde kunnen ontzeggen. Ik doe deze mededee-
ling, opdat men mij later, wanneer ik soms dat recht aan
Burg. en Weth. mocht betwisten, niet zal kunnen tegen
werpen, dat ik bij de behandeling van de begrooting op de
genoemde belvering het stilzwijgen heb bewaard.
Ik zal nu niet gebruiken de uitdrukking die mij indertijd
kwalijk is genomen »dat ik mij ten deze alle rechten reser
veer", maar zeggen, dat ik mij de vrijheid zal veroorloven
deze aangelegenheid zelfstandig te onderzoeken.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 77 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 78—85 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 86, luidende: nKosten van de
bevolkingsregistersf 2280.
De heer Fokker. Nu de salarisregeling van de ambtenaren in
dienst der gemeente, speciaal wat de Secretarie betreft, nog
niet is overgelegd, en dus daarin eventueel nog verandering
kan worden gebracht, zou ik de aandacht wel willen ves
tigen op de drie buurtcoinmissarissen, die voor opneming
in de salarisverordening zeker in aanmerking komen.
Dè Voorzitter. U zult binnenkort wel ontwaren dat Burg.
en Weth. zich met deze zaak bezighouden.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 86 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 8797 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 98, luidende i vKleeding en uit
rusting der politiedienaars en veldwachtersf 8320.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb met groot genoegen ge
zien dat de politieagenten tot nog toe gekleed zijn met de
pet en dat de helmen verdwenen zijn. Wanneer ik goed ben
ingelicht, dan zouden de helmen met den winter weer terug-
keeren. Ik geloof, dat het in het belang is van de beambten,
wanneer zij ook in den winter een pet mogen dragen. Mag
ik U, mijnheer de Voorzitter, vragen wat in deze uw voor
nemen is?