DONDERDAG 24 OCTOBER 1907.
205
De heer Roem. Wellicht ware aan mijn wensch te voldoen
in de nieuwe periode van verlenging die nu gevraagd is, na
7 November.
De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord over het
voorstel om Burg. en Weth. te machtigen een eventueel ver
zoek om verlenging van het kostelooze gebruik der Gehoor
zaal toe te staan Zoo niet, dan zijn Burg. en Weth. daartoe
gemachtigd.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 3e klasse N°. 1.
(Zie Ing. St. n°. 291).
De Voorzitter. Mag ik den heeren Eerstens, Witmans, Pera
en Stigter verzoeken het stembureau te willen uitmaken?
Benoemd wordt met algemeene(30) stemmen Mej. D. Mechelse.
II. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 3e klasse N°. 0.
(Zie Ing. St. n°. 291).
Benoemd wordt met algemeene (30) stemmen Mej. P. J. A.
van Batenburg.
III. Benoeming van een Ingenieur bij Gemeentewerken.
(Zie Ing. St. n°. 285)
De heer Roem. M. d. V. Gaarne had ik, dat, wat ik ga
zeggen, ter ondersteuning van een voorstel van Burg. en Weth.
was; dit is tot mijn spijt helaas niet het geval.
De oproeping van Ingenieur voor de Gemeentewerken ge
schiedde vóór ik lid was van fabricage; ware dit niet geschied,
dan stond ik niet zoo vrij tegenover deze aangelegenheid,
als nu.
Naar mijne innige overtuiging past in de betrekking tusschen
Directeur en Hoofdopzichter voor de Gemeentewerken niet een
jong Ingenieur, die niet practisch kan zijn en te weinig
technische ervaring heeft opgedaan.
Als ik bedenk hoe kort de studie is aan de Polytechnische
School, thans Technische Hoogeschool, en men er in vier jaren
Natuur-, Schei-, Werktuig-, Wiskunde, Waterbouwkunde,
Schoone bouwkunde, Materialen-kennis, Constructie-leer, Me
chanische technologie en niet te vergeten teekenen met nog
veel meer andere vakken heeft te leeren, dan is er voor practische
opleiding geen gelegenheid. - u-»-- -< j
Bij alles wat men aan de Technische Hoogeschool niet leert,
doch dit eerst in de praktijk leert, is hoe men mei moet doen.
Na een jaar of tien komen zij, aangelegd met aanleg en
goeden blik voor de praktijk, er een beetje achter, zoo komen
zij te Leiden om wat te leeren en gaan na een jaar weer heen.
Hoe moet door den Ingenieur krachtig opgetreden worden
in den zin van practische beoordeeling tegenover den Hoofd
opzichter en de Opzichters; op velerlei wijze blijkt des Ingenieurs
onmacht, zeer ten nadeele van het prestige, zeer ten nadeele
van den dienst en van het behartigen der werkzaamheden
door die ondergeschikten.
Onkunde der chefs kweekt wanverhoudingen en zaait een
kwaden geest.
De Ingenieur zal moeten controleeren, inspecteeren de nieuwe
werken mede met den Directeur; dit werk is geen controleeren
in den zin van een politie-controleur of op spoor of tram, of
van den comptabelen ambtenaar, van welk college of Maat
schappij ook, maar waken tegen- voorkomen van tekort
komingen in de uitvoering van die kleine zaken, welke een
gebouw solide doen zijn of het tal van gebreken doen aan
kleven, waardoor groote sommen aan het jaarlijksch onderhoud
moeten worden uitgegeven.
Gebreken voorkomen, dat is het waarvoor een opzichthebbende
en ook de chefs hebben te zorgen.
Leiden heeft menschen noodig die hun geld waard zijn.
De Voorzitter. Mag ik u even doen opmerken, dat u nu
eigenlijk toch volkomen buiten de orde zijt? Het beginsel om
een Ingenieur bij Gemeentewerken aan te stellen is thans niet
aan de orde; dat beginsel heeft de Raad indertijd reeds uit
gemaakt. En nu zijn Burg. en Weth. als uitvoerders van de
besluiten van den Raad verplicht een voorstel aan den Raad
te doen om tot de benoeming van een titularis over te gaan
Ik zou u dus wel in overweging willen geven om hetgeen u
over het al of niet wenschelijke van het aanstellen van een
Ingenieur bij de Gemeentewerken te zeggen hebt, dit thans niet
te doen, maar op een ander tijdstip, bijv. bij de behandeling
van de begrooting. De Raad kan thans niet anders doen dan
tot de benoeming overgaan.
De heer Roem. M. d. V. Ik had willen voorstellen om alsnog
verandering te brengen in het besluit van den Raad.
De Voorzitter. Dit kan nu niet geschieden. Wij staan thans
voor de benoeming en wij kunnen haar niet aanhouden. De
menschen zijn op een bepaalden termijn opgeroepen met
uitzicht dat er eene benoeming zou geschieden. Aan Gemeente
werken is eene leemte; men heeft daar behoefte aan dien
ambtenaar. Ik moet dus ontraden de zaak aan te houden alleen
om eene bespreking te voeren, waarvan het resultaat hoogst
waarschijnlijk zal zijn, dat de zaak blijft zooals zij is. Daartoe
acht ik mij niet verantwoord.
Ik geef daarom in overweging dat de heer Roem zijn betoog
beware tot een nader tijdstip, dan kan de betrokken Wethouder
hem beantwoorden.
De heer Roem. M. d. V. Als de benoeming doorgaat kan ik
wel met mijn betoog naar huis gaan, want dan is het beslist.
Ik geef u daarom in overweging de benoeming aan te
houden tot de volgende vergadering. De Ingenieur is een jaar
in dienst; het. eerste half jaar heeft hij noodig gehad om
achter de zaken te komen; het tweede half jaar heeft men
dus eerst wat aan hem gehad.
Zoo'n haast heeft de zaak niet.
De Voorzitter. Als de heer Roem een voorstel doet zal ik
het in omvraag brengen, maar het zou m. i. voor de gemeente
geen houding geven thans niet tot de benoeming over te gaan.
De oproeping is geplaatst, de sollicitanten zijn opgekomen,
men heeft eene keuze gedaande Commissie van Fabricage
is gehoord en wij hebben eene voordracht ingediend. En nu
zouden wij de zaak aanhouden om gelegenheid te geven tot
bespreking van de vraag, of er wel een ingenieur zal zijn. Dit
is eene houding, die m. i. geen pas geeft en daarom geef ik
in overweging met de benoeming voort te gaan.
De heer Roem. M. d. V. Wat had ik dan moeten doen?
Ik was nog geen lid van de Commissie van Fabricage en
ik kon dus niet op de hoogte van de zaak zijn.
Indien gij mij dit wilt mededeelen, dan kan ik mij daaraan
voor een volgenden keer spiegelen.
De Voorzitter. Ik zou mij niét willen verstouten den heer
Roem te raden wat hij had moeten doen, maar nu hij mij
daartoe uitnoodigt, wil ik wel zeggen, dat naar mijne meening
eene discussie in het algemeen verslag der begrooting om de
wenschelijkheid van de aanstelling van een Ingenieur te be
twisten, de weg geweest zoude zijn.
De omstandigheden hebben er nu eenmaal toe geleid, dat
de heer Roem benoemd is tot lid van de Commissie van
Fabricage toen de beslissing was gevallen. Daaraan kan nie
mand iets doen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou over deze zaak niet ge
sproken hebben als de heer Roem haar niet behandeld had.
Ik had mijn stembriefje trouwens al klaar, maar waar een
deskundig man als de heer Roem, ons aantoont, althans
daartoe zou zijne verdere rede wel gestrekt hebben, dat zulk
een Ingenieur wel veel geld kost, maar niet zoo heel veel nut
zal stichten, en dat wij met de benoeming van zoo iemand
op den verkeerden weg zijn, acht ik deze zaak gewichtig ge
noeg haar 14 dagen aan te houdendan kunnen wij den heer
Roem daarover nog eerst hooren, en dan kan de Wethouder
het betoog van den heer Roem desnoodig bestrijden. Heeft
de heer Roem het dari niet bij het goede eind, dan benoe
men wij dien ambtenaar over 14 dagen; maar heeft de heer
Roem het bij het rechte eind, dan is er geen reden deze benoe
ming door te zetten, alleen omdat er eene voordracht is in
gekomen.
Ik geef daarom in overweging het voorstel van den heer
Roem aan te nemen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik zal niet spreken over de
wenschelijkheid van het hebben van een Ingenieur; dit punt
is niet aan de orde, maar wel over de vraag, of het wenschelijk
is dit punt uit te stellen. Waartoe kan uitstel leiden en waartoe
is het noodig? De heeren Sytsma en Roem hebben aange
voerd, dat er een nieuwe deskundige in den Raad gekomen is,
die een ander licht op de zaak kan werpenmaar toen inder
tijd besloten werd tot de aanstelling van een Ingenieur, hadden
wij in ons midden een deskundige als de heer Paul, die wel even
veel recht om mede te spreken zal hebben als de heer Roem. De
heer Paul was zelfs Directeur van Gemeentewerken geweest.
In de Commissie van Fabricage is anderhalf uur over deze
zaak gediscussieerd en na die discussie heeft de meerderheid
van de Commissie geen aanleiding gevonden om terug te
komen op het vroegere voorstel, en wanneer de heer Roem nu
al hetzelfde zegt wat hij in de Commissie van Fabricage heeft
gezegd, dan geloof ik dat de meerderheid dier Commissie ook
nu evenmin overtuigd zal worden door zijne argumenten. Ik
zie dus in het voorstel van den heer Roem volstrekt geen
heil of voordeel, tenzij dat er een conflict door uitgelokt zou
kunnen worden. De Raad begint van dergelijke conflicten te
houden naar het schijnt. Wij hebben in den laatsten tijd nu
al verschillende conflicten gehad en zij keeren met toenemende
snelheid terug. Vroeger hadden wij dergelijke conflicten met
tusschenpoozen van een jaaronlangs met een tusschenpoos van