157 geen nader betoog, terwijl de levensvatbaarheid, volgens ge gevens van in exploitatie zijnde spoorwegen, is aangetoond, in bijgaande bijlagen N°. II en III; dat de belangen der Gemeente Leiden in hooge mate be trokken zijn bij genoemde spoorwegverbinding blijkt, naar de meening van adressant, voldoende uit genoemde bijlagen; dat bedoelde spoorwegverbinding tot stand zal kunnen komen, indien alle betrokken Gemeenten, in verband met Rijks- en provinciale subsidie, blijken toonen van voldoende belangstelling; dat echter bij de aanvrage om subsidie aan Rijk en Pro vincie enz. moet worden overgelegd een ontwerp met begrooting van kosten enz. waarvoor belangrijke voorbereidende werk zaamheden zijn te verrichten, zooals o. m. grondboringen tot terrein-onderzoek enz. enz. Weshalve, in overleg met bovengenoemd Comité waarvan de zetel is te Boskoop adressant de eer heeft aan Uwen Raad beleefdelijk te verzoeken eerie bijdrage in de kosten groot ƒ700.onder voorwaarde, dat deze bijdrage wordt terug gegeven bij het eventueel tot stand komen der spoor wegverbinding; terwijl aan de Gemeenteraden van Gouda, Waddinxveen, Boskoop, Hazerswoude en Zoeterwoude zullen worden gevraagd bijdragen resp. groot 600.400. 500.—, ƒ400.- en 400.—. Ter introductie heeft adressant de eer ten slotte meê te deelen dat hij het laatst belast is geweest, in de functie van Ingenieur, met de voorbereidende werkzaamheden, het maken van het ontwerp en de uitvoering der werken tot aanleg van den Spoorweg EgmondAlkmaar—Bergen, welke lijn uitstekend rendeert, hetgeen is gebleken in het eerste exploitatie-jaar 1906, toen de opbrengst ƒ10.31 per dag-K.M. was, zoodat de uitkeering, volgens de Winst- en Verliesrekening, kon bedra gen 7 pet. over het aandeelen Kapitaal. 't Welk doende A. G. den Boesterd. N°. 290. Leiden, 18 October 1907. Nu krachtens ons besluit van 14 dezer de verordening van den 6en Juni 1907 «houdende Reglement op het beheer en bestuur der stedelijke fabrieken van gas en electriciteit, te Leiden" (Gem. Blad n°. 8) in werking is getreden, zal over eenkomstig de artt. 5 en 6 dier verordening tot de benoeming van een Adjunct-Directeur en de regeling van de salarissen van den Directeur, den Adjunct-Directeur en den Hoofdboek houder moeten worden overgegaan. In verband hiermede doen commissarissen in hun in de Leeskamer liggend schrijven verschillende voorstellen, waar mede ons college zich geheel kan vereenigen. Wat de vaststelling van de salarissen voorden Directeuren den Hoofdboekhouder betreft, zoo zagen zij gaarne aan dezen de maximum-wedde, waarvan in art. 5 sprake is, toegekend, dat is dus aan den Directeur 5000.en den Hoofdboekhouder ƒ2500.Zij wijzen er op hoe de bouw der electriciteitsfabriek en de inrichting der nieuwe administratie reeds veel inspan- nenden arbeid van deze ambtenaren heeft gevergd en hoe ook in de eerste bedrijfsjaren nog buitengewone inspanning van hen zal worden geëischt. Bovendien wettigt ook hun leeftijd dat hun het maximum der wedde worde toegekend. Daarentegen meenen zij dat voor den adjunct-directeur wiens salaris zich ingevolge de verordening beweegt tusschen ƒ3000.en ƒ4000 voorloopig met een wedde van 3500 kan worden volstaan, de bezoldiging, welke thans ook door den tijdelijken ingenieur wordt genoten. Echter zouden zij, en dit ook in het belang der fabriek zelve, den adjunct-directeur nog bovendien als personeele toelage het vrij gebruik wil len geven van electriciteit tot een maximum van 1500 een heden. Dan toch mag worden verwacht dat deze ambtenaar verschillende electrische toestellen voor huishoudelijk gebruik practisch zal aanwenden, en de aldus verkregen ervaring hem tevens in staat zal stellen het gebruik van electriciteit ook bij de ingezetenen meerderen ingang te doen vinden. Nog stellen commissarissen voor de nieuwe salarisregeling te doen ingaan op '1 October j.l. Waar echter de verordening zelve eerst op 15 dezer is in werking getreden, zoo schijnt het ons regelmatiger, dat ook de nieuwe salarissen eerst op dien dag geacht worden te zijn ingegaan. Eindelijk leggen commissarissen overeenkomstig art. 6 der- verordening voor de benoeming van een adjunct-directeur het volgende dubbeltal over: 1° F. A. HOLLEMAN Jr. thans tijdelijk in dienst der ge meente als ingenieur voor den bouw der electriciteitsfabriek; 2°. Dr. A. C. VAN ROSSEM Hzn, ingenieur bij het ge meentelijk electriciteitsbedrijf te Rotterdam. Op grond van een en ander geven wij U mitsdien in over weging 1° de salarissen voor den Directeur, den Adjunct-Directeur en den hoofd-boekhouder vast te stellen resp. op ƒ5000,bene vens het genot van vrije woning, vuur en licht, 3500. en 2500, 2°. aan den Adjunct-Directeur als personeele toelage toe te kennen het vrij gebruik van electriciteit tot een maximum van 1500 eenheden; 3°. deze personeele toelage voor de bepaling van den pensioens grondslag te waardeeren op een geldswaarde van ƒ100. 4°. te bepalen dat de salarissen van den Directeur en van den hoofdboekhouder zullen geacht worden te zijn ingegaan op 15 October 1.1.; en 5°. over te gaan tot de benoeming van een Adjunct-Directeur van de stedelijke fabrieken van gas en electriciteit. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 291. Leiden, 18 October 1907. Onder overlegging van het advies van den Arrondissements- Schoolopziener en van de berichten van de Hoofden der be trokken scholen hebben wij de eer Uwe Vergadering de volgende voordrachten aan te bieden voor de benoeming van 4e onder wijzeressen in de handwerken aan de openbare scholen der 3e klasse Nis. 1 en 6, ter vervulling van de vacatures, ontstaan door het met ingang van 1 September jl. verleend eervol ontslag aan Mej. J. E. Krieger en door de benoeming van Mej. A. M. Kosters tot 3e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare school der 3e klasse No. 7 School 3e klasse No 1. 1°. Mej. D. MECHELSE, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 1 2°. Mej. P. J. A. VAN BATENBURG, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 6; 3°. Mej. G. J. KONINGS, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 4. School 3e klasse No. 6. 1°. Mej. P. J. A. VAN BATENBURG, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 6; 2°. Mej. D. MECHELSE, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 1 3°. Mej. G. J. KONINGS, werkzaam aan de openbare school der 3e klasse No. 4. Wij verzoeken U thans tot de benoemingen over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 292. Leiden, 18 October 1907. Nu de amotie van de thans nog aan de westzijde van de Paardensteeg staande perceelen nog slechts een quaestie van tijd is, is het wenschelijk dat reeds thans eene beslissing worde genomen omtrent de wijze waarop de verbreeding van de Paardensteeg zal worden tot stand gebracht, opdat zoodra de perceelen aan de gemeente zijn overgegaan met de uitvoering van dit werk kunne worden begonnen. Verschillende vragen doen zich hierbij voor. In de eerste plaats ten aanzien van de verbreeding zelve. Zal met een eenvoudige verbreeding worden volstaan, of wel zullen aan de westzijde van de Paardensteeg op de plaats waar de oude huizen hebben gestaan, maar dan natuurlijk meer achterwaarts, winkeltjes worden gebouwd uit wier huur opbrengst de gemeente zich eenigszins zou kunnen schade loosstellen voor de groote kosten aan de uitvoering van het werk verbonden. Met de commissie van fabricage komt het ons voor, dat aan den bouw van zulk een winkelgalerij niet behoort te worden gedacht. Daaraan toch, zij zegt het terecht, zou slechts één vooideel verbonden zijn. De bewoners van de tegenover liggende perceelen en ook de voetgangers zouden daardoor beschermd worden tegen den veelal heerschenden westenwind. Voor het overige echter niets dan nadeelen. Niet alleen toch zou door zulk een winkelgalerij het onbelemmerd uitzicht op Galgewater en Beestenmarkt weer geheel worden weggeno men, maar bovendien zou zij ook financieel niet het beoogde voordeel maar veeleer nadeel opleveren. Uit den aard der zaak toch zouden met het oog op de beschikbare ruimte de winkels slechts zeer ondiep kunnen zijn en ook slechts voor dagwinkels zonder daaraan verbonden woning kunnen worden ingericht. Rekent men nu, dat de heide hoekwinkels jaarlijks

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 3