156
Ten slotte deelt de commissie mede, dat het destijds door
haar gemaakt voorbehoud nog een anderen grond had. Want
al kwam ook verhooging van de salarissen in het algemeen
haar onnoodig voor, te ontkennen is het niet, zegt zij, »dat
een verhooging van jaarwedden voor de onderwijzers van
hoogeren rang niet lang meer mag uitgesteld worden en dat
met name aan het bezit der hoofdakte een hoogere belooning
verbonden dient te worden dan de verordening thans toekent."
Zij wil daarom die belooning tot 200.— verhoogen, eene
verhooging, waarmede ook wij ons gaarne vereenigen.
Ten einde nu evenwel te voorkomen, dat dan ook aan de
zoogenaamde onderwijzers met verplichte hoofdacte, die reeds
thans ingevolge het bepaalde bij art. 12 der verordening,
200.— meer salaris ontvangen dan de gewone onderwijzers,
andermaal een verhooging van 100.— zou moeten worden
toegekend, zal dan tevens art. 12 der verordening moeten
komen te vervallen.
Worden de hierbedoelde wijzigingen in de salarisregeling
aangebracht, dan zullen, om te beginnen, de uitgaven ten
behoeve van het lager onderwijs over een vol jaar met ƒ3200.
stijgen. Het is echter duidelijk, dat dit bedrag in den loop
der jaren allengs hooger zal worden.
Alles te zamen genomen geven wij u dus in overweging
tot de vaststelling van de navolgende verordening over te gaan
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van
5 Juni 1902 (G}em. BI. no. 10), bepalende het getal
der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden,
den omvang van het onderwijs op elke school, den
bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en
de bezoldiging van het onderwijzend personeel, gelijk
die verordening laatstelijk werd gewijzigd bij veror
dening van 1 Maart 1906 (Gem. BI. no. 8).
Art. 1.
Art. 12 van bovengenoemde verordening vervalt.
Art. 2.
In art. 13, voorlaatste alinea wordt in plaats van 100.
gelezen 200.
Art. 3.
In art. 14 wordt gelezen:
sub a met 100.voor elke der drie talen: Fransch,
Hoogduitsch en Engelsch naar gelang op de scholen in
die vakken onderwijs wordt gegeven voor de onderwijzers en
onderwijzeressen die bevoegd zijn deze talen te onderwijzen;
sub. b. met 100.voor de wiskunde voor zoover op
de scholen onderwijs in dit vak wordt gegeven voor de
onderwijzers en onderwijzeressen, die bevoegd zijn de Wis
kunde te onderwijzen;
terwijl het bepaalde sub. litt. c komt te vervallen, en voor
de letters d. en e. moet worden gelezen c. en d.
Art. 4.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1907.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 289. Leiden, 18 October 1907.
Het adres van den heer A. G. den Boesterdwaarbij deze,
in overleg met een comité, hetwelk zich gevormd heeft om
een rechtstreeksche spoorwegverbinding tusschen Leiden en
Gouda als eindpunten en de gemeenten Zoeterwoude, Bent
huizen, Hazerswoude, Boskoop en Waddinxveen als tusschen-
stations tot stand te brengen, aan het Gemeentebestuur van
Leiden eene bijdrage van 700.— vraagt in de kosten, be
groot in totaal op 3000.—, tot het verrichten van voorbe
reidende werkzaamheden, werd door ons College in handen
gesteld van de Commissie van fabricage, terwijl daarna de
stukken om advies zijn toegezonden aan de Kamer van Koop
handel en Fabrieken.
De meening van laatstgemeld lichaam bleek, al evenmin
als die der Commissie van fabricage, gunstig voor de in
williging van het adres gestemd te zijn en, waar wij ons
met dit gevoelen vereenigen, willen wij, hoofdzakelijk ons
aansluitende bij de ingewonnen adviezen, kortelijk uiteenzetten
waarom ook naar onze meening het verzoek door den Raad
behoort te worden afgewezen.
Al aanstonds wil het ons toeschijnen dat het belang van
deze gemeente bij de totstandkoming der geprojecteerde
lijn niet in genoegzame mate betrokken is om het verleenen
eener bijdrage in de kosten van voorbereiding te rechtvaar
digen. Indien al moge aangenomen worden, dat aan een baan
vak Gouda-Boskoop behoefte bestaat, zoo komt het ons met
de Commissie van fabricage voor, dat het beter ware geweest
de lijn door te trekken in de richting van Alfen, teneinde
daar in verbinding te kunnen worden gebracht met de lijn
LeidenWoerden en het rapport der Commissie herinnert
dat nog niet lang geleden bij de Regeering een eventueel
plan van spoorwegverbinding in die richting instemming bleek
te hebben gevonden. Wil men daarentegen, zooals adressant
voorstelt, de lijn van Boskoop uit richten over gemeenten
die, zooals Zoeterwoude en Hazerswoude, alreeds een spoor
wegverbinding bezitten, daar is het blijkbaar alleen er om te
doen om de kommen van die dorpen onmiddellijk per spoor
te kunnen bereiken, en dan ligt het voor de hand, dat, waar
men alzoo te doen heeft met een lijn die grootendeels even
wijdig loopt aan den Staatsspoorweg, vooral waar ook de
eindpunten zijn gedacht op stations van dien spoorweg en
snijding van hare lijn en gebruik van een tweetal bruggen
onvermijdelijk schijnt, de exploitatie der eventueele lijn het
best in handen van de maatschappij tot exploitatie van Staats
spoorwegen behoort te geraken. Dit alles klemt nog te meer,
waar wordt bedacht, dat het vervoer der verschillende pro
ducten uit Boskoop meest in oostelijke richting, dus ook
langs Staatsspoorlijnen plaats vindt.
Uit dit oogpunt de zaak beschouwende, vermeldt het rapport
der Commissie van fabricage ook nog andere argumenten
tegen de ontworpen lijn en hare exploitatie door adressant,
maar, onder verwijzing naar de stukken, vermeenen wij dat het
zooeven aangevoerde al reeds afdoende toont, dat de gepro
jecteerde spoorwegverbinding, al ware die gewenscht, niet op
de voorgestelde wijze behoort te worden in exploitatie gebracht.
Wat de rendabiliteit betreft, waarvan adressant zooals be
grijpelijk is goede verwachting heeft, deze komt ons, uitge
nomen wellicht het traject GoudaBoskoop, twijfelachtig voor.
Uit de door adressant overgelegde toelichting aldus de
Kamer van Koophandel«blijkt een zekere oppervlakkigheid
en er schijnen goede gronden aanwezig om eenerzijds de te
«maken kunstwerken als onderschat en anderzijds de kosten
«van aanleg der lijn als te laag berekend te doen beschouwen."
Daarbij, vergelijking wat de resultaten der exploitatie betreft tus
schen de geprojecteerde lijn en de bestaande mede door adressant
ontworpen en door h,em aangelegde lijn Egmond—Alkmaar
Bergen gaat niet op, wijl tusschen die plaatsen te voren een
spoorwegverbinding niet bestond en concurrentie dus uit
gesloten is.
Maar, al ware dit alles niet aldus, dan nog komt het
eenigszins zonderling voor om, waar de rendabiliteit bij adres
sant schijnt vast te staan, van de gemeente een bijdrage te
komen vragen in de kosten van voorbereiding het betrek
kelijk luttel bedrag van ƒ3000.noodig voor grondboringen,
tot terrein-onderzoek, enz.; bij het op touw zetten van
werken van een dusdanigen omvang als een spoorwegver
binding, waarmede toch zeker ettelijke tonnen gouds gemoeid
zijn, zeer zeker een minder gebruikelijke wijze van handelen.
De Kamer van Koophandel legt op het eenigszins bevreemdende,
dat hierin gelegen is, den vollen nadruk en wij gaan hier
mede accoorddit argument wordt ook door ons op den voor
grond gebracht tot staving van ons voor de inwilliging van
het verzoek niet gunstig advies.
En hiermede vermeenen wij ons voorstel aan Uwen Raad
om het adres te wijzen van de hand genoegzaam te hebben
toegelicht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Alkmaar, 1 Juli 1907.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft in overleg met na te noemen Comité met ver-
schuldigden eerbied te kennen A. G. den Boesterd te Alkmaar
dat de kortere verbinding van Leiden met Gouda, alsmede
de geisoleerde toestand der Gemeenten Zoeterwoude, Bent
huizen, Hazerswoude, Boskoop en Waddinxveen, adressant
aanleiding heeft gegeven tot het opvatten van het plan voor
eene spoorwegverbinding van Leiden via bovengenoemde
Gemeenten naar Gouda, ongeveer volgens de richting aan
geduid op het Schets ontwerp zie bijlage N°. I welke
richting echter nader is vast te stellen, in overleg met de
betrokken Gemeenten
dat, dd. 9 April j.l. een comité is opgericht ten doel hebbende
het tot stand brengen dier spoorwegverbinding en dat leden
van dit Comité zijn, in volgorde, de Weledel Achtbare Heeren
R. L. Martens, S. C. Tuijtnelaar, W. Swaan, Mr. C. S. van Dobben
de Bruijn en A. van Gils, Burgemeesters resp. van Gouda,
Waddinxveen, Boskoop, Hazerswoude en Zoeterwoude, tervviji
de Weledel Gestr. Heer Mr. N. de Ridder, Burgemeester van
Leiden, hoewel gunstig gestemd voor het plan, nog geen aan
leiding vond om tot bedoeld Comité toe te treden;
dat gemelde spoorwegverbinding in eene groote behoefte
zal voorzien behoeft, naar adressants bescheiden meening,