DONDERDAG 19 SEPTEMBER 1907. 189 advies van Burg. en Weth. en door den heer Bosch. We hebbendunkt mijbij het bespreken van deze voordracht weg te denken het percentage van de inkomstenbelasting. Mijn stem hieromtrent zou volkomen eensluidend zijn of we 5,6 of 1 inkomstenbelasting betaalden. De Gemeente is industrieel en mag niet alleen, maar moet zelfs uit haar industrie trachten te halen zooveel zij daaruit met fatsoen halen kan. Zij moet echter bedenken, dat zij het monopolie heeft en mag daarom niet onvoorwaardelijk zooveel vragen, als zij als industrieel in haar belang zou vinden te vragen. De Gemeente mag niet te veel vragen, ook om een tweede reden, dat er dan nl. te weinig gasverbruik zou zijn, wat tot haar eigen schade zou wezen. Maar nu komt het mij voor, dat het niet twijfelachtig is, dat, wanneer de productieprijs toeneemt, de prijs van het product mag worden verhoogd, dit doet elk industrieel, wanneer zijn eigen belang dit mee brengt. De productieprijs is nu belangrijk toegenomen en daarom verhoogen we den gasprijs met een halven cent. Dat is, wat een behoorlijk industrieel, die om zijn kas denkt, te doen heeft en dat moeten wij ook doenwant wij beschikken hier niet over onze eigen kas, maar over de kas van de Gemeente. Dat wij daarom den gasprijs met cent verhoogen, is dunkt mij volkomen rationeel. En dat de verhooging van den prijs van het product voor rekening komt van de verbruikers, spreekt vanzelf. De heer van der Lip. Ik ben het met den heer Fokker eens, dat de heer Juta weer het standpunt heeft verdedigd, dat wij van de gasfabriek met een gerust geweten een sluit post mogen maken; wanneer er geld te kort komt, daarop kwam zijn betoog neer, dan mogen wij den gasprijs ver hoogen, mits deze billijk blijft. Tegen dit standpunt heb ik mij reeds eenige jaren geleden verzet. Toch zal ik ditmaal mijne stem aan het voorstel van Burg. en Weth. niet kunnen onthouden. Wat is nu de zaak Er is een raming omtrent de opbrengst van de gasfabriek gemaakt, die door ons is goed gekeurd. Die raming komt echter niet uit, er is een tekort en wel tengevolge van de meerdere productiekosten. Hoe men nu overigens ook moge denken over verhooging van den gasprijs, in dit geval vind ik het rationeel dat men zegt: dat tekort moet door verhooging van den gasprijs worden gevonden. Heb ik dus drie jaar geleden gestemd tegen een voorstel tot verhooging van den gasprijs, thans zal ik mijn stem aan het voorstel van Burg. en Weth. geven, hoewel ik liang niet alles onderschrijf wat door den heer -Juta in het midden is gebracht. Eéne verklaring zou ik echter nog wel gaarne willen hooren, nl. dat het hier geldt een tijdelijken maatregel, en dat dus zoodra de productiekosten lager worden, de gasprijs ook weder verlaagd zal worden. Wanneer ik van Burg. en Weth. deze verklaring ontvang, dan ben ik geheel gerust en kan ik met temeer vrijmoedigheid mijne stem aan hun voorstel geven. De heer Aalberse. Ik begin met mij aan te sluiten bij den vorigen spreker; ik ben het geheel met hem eens, en ik vind het zeer bevreemdend, dat wij nu in den Raad tegen dit voorstel zooveel oppositie zien voeren. Ik geloof werkelijk, dat men den heer Juta niet goed heeft begrepen, wanneer men zegt, dat hij teveel heeft gewezen op het verband tusschen de verhooging van den gasprijs en het percentage van den hoofdelijken omslag. Wanneer men zijn betoog goed naleest, dan zal men wel bemerken, dat men hem in dit opzicht niet al te goed begrepen heeft. Toen de zaak bij de Gascommissie inkwam, heb ik, die altijd gestemd heb tegen verhooging van den gasprijs, tegen deze verhooging geen oogenblik bezwaar gemaakt, ook omdat de zaak verleden jaar door den Raad al is beslist. Toen men verleden jaar de begrooting heeft vast gesteld, heeft de Raad gezegd, dat het winstcijfer, dat toen uitgetrokken werd, rationeel en billijk is. De Raadsleden, die nu tegen verhooging opkomen, hebben toen hun plicht ver zuimd; die hadden toen moeten voorstellen den gasprijs te verlagen. Wanneer men meent dat de gasprijs te hoog is en onbillijk, dan had men verleden jaar tegen de vaststelling van de begrooting moeten opkomen. Ook is die winst niet zoo groot, wanneer men in aanmerking neemt, wat de heer Juta heeft gezegd over de wijze van boeking, waarover reeds herhaalde malen in den Raad is gesproken. Herhaaldelijk is beweerd, dat in andere Gemeenten de winst veel grooter is, omdat door het heffen van recognitie de boekhouding anders is ingericht. Wanneer men dit alles in aanmerking neemt, dan blijkt het, dat Leiden bij andere Gemeenten vergeleken een veel kleinere winst maakt. Ik zie dus niet in, dat men uit het oogpunt van winstmakerij zoo tegen dit voorstel van Burg. en Weth. moet opkomen. Verleden jaar hebben wij feitelijk den gasprijs vastgesteldwij hebben toen gezegd, dat die prijs was redelijk en goed, in aanmerking nemende de risico en het niet heffen van recognitie. Nu het vaststaat, dat de gasfabriek niet wordt gebruikt als een middel om de belastingen laag te houden, nu geloof ik ook, dat er geen enkel bezwaar tegen dit véorstel van Burg. en Weth kan worden gemaakt. Op dien grond ben ik het dan ook eens met den heer van der Lip. Ik meen dat de winst de laatste jaren gemaakt, is een billijke winst, daartegen is niemands recht- vaardigsheidsgevoel opgekomen. Welnudan is het bij 't stijgen der productiekosten ook rationeel, dat de verkoopprijs van het gas evenredig verhoogd worde, opdat de winst ongeveer gelijk blijve. En ik herhaal het: die winst is door den Raad reeds bij de begrooting goedgekeurd! Wanneer echter door het dalen van de prijzen van de producten, die de gasfabriek inkoopt, speciaal de steenkolen, het winstcijfer, dat ongeveer de laatste jaren is gemaakt, weer zou gaan stijgen, zou ik mij niet geroepen voelen, om dien halven cent op het gas te laten staan. Want dezelfde redeneering, die er op het oogenblik is om er cent op te leggen, is er ook om hem dan er weer af te nemen. Wanneer Burg. en Weth. echter alleen op het oog zouden hebben, om het percentage van de inkomstenbelasting ongeoorloofd laag te houden, dan zou ik mij met dit voorstel niet kunnen vereenigen. Maar dit is volmaakt onjuist, dit is in strijd met de feiten. De heer Roem. M. d. V. De argumenten die de laatste twee sprekers hebben aangevoerd als redenen, waarom zij hun stem voor de verhooging uitbrengen, lijken mij zeer zwak. De heer Aalberse merkt op, dat men indertijd, toen het winstcijfer op de begrooting werd voorgesteld, er op had moeten wijzen, dat de raming te hoog was; de voorgestelde verhooging per M3. geschiedt nu om tot dat cijfer te geraken. Naar aanleiding daarvan zou ik willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of, wanneer de gasfabriek meer dan het geraamde bedrag had opgebracht, de verbruikers dan het te veel hadden teruggekregen. Krijgen zij het bedrag terug, wanneer het blijkt, dat de steenkolen minder in prijs zijn? Dat zou even billijk wezen. De heer Zwiers. M. d. V. Ik wilde tegen de redeneering van den heer Aalberse ook beginnen met een dergelijk argument in het midden te brengen. De heer Aalberse beroept zich hier op de begrooting, maar volgens mijn bescheiden meening stelt hij het wezen van een begrooting in een onjuist licht. Onder de posten, die op de begrooting voorkomen, staat bijv. de huur van een huis, maar wanneer dat huis een tijd lang leeg staat, moeten we dan voor de rest van het jaar den heelen prijs vragen, die voor een jaar op de begrooting is gebracht? Wanneer de havengelden minder opbrengen dan op de be grooting daarvoor is uitgetrokken, moeten we dan gauw in November, voordat het water misschien dichtgaat, zorgen dat zij met een cent of meer per ton verhoogd worden, opdat de Gemeentekas niet te kort komt? En wordt nog snel verla ging voorgesteld, als de geraamde inkomsten dreigen over schreden te worden? Ik geloof niet, dat de heer Aalberse een dergelijken maat regel billijk en verstandig zou noemen. Maar iets dergelijks stelt hij toch hier voor, mijnheer de Voorzitter! Hij zegt, dat we verleden jaar besloten hebben, dat de gasfabriek dit jaar zóóveel zal opbrengen Dat is niet waar. Dat is slechts een raming geweest, evenals de opbrengsten van de markt- en havengelden ramingen zijn. Blijven zij daar beneden, dan is er niets aan te doen; daar kan niemand wat aan veranderen. Volgens het systeem van den heer Aalberse zouden wij ver plicht zijn, er gauw nog tot den laatsten halven cent uit te halen, die er voor uitgetrokken is. De heer Juta was zooeven bang, met a of a cent te moeten rekenen, maar ik vrees, dat we in het systeem van den heer Aalberse wel met millioen- sten te rekenen zouden krijgen. Maar afgezien daarvan, vind ik de redeneering van den heer Aalberse onhoudbaar. Tot mijn spijt heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn eerste vraag. Ik heb nl. gevraagd, of het de bedoeling is om in 3 maanden den achterstand en de schade van een geheel jaar in te halen. Het tekort wordt geraamd op ƒ28000, maar dit tekort wordt voor een gedeelte pedekt door de meerdere opbrengst van het gas en van de cokes, omdat toen de steen- kolenprijzen stegen, de cokesprijzen ook hooger zijn geworden. Summa summarum blijft er over een tekort van 14000 over het geheele jaar, dat nu zal moeten worden gedekt in 3 maanden. Nu zie ik er geen bezwaar in, dat wij naar rato van hoogere productiekosten eene kleine verhooging invoeren, maar dan niet van a cent, want daardoor komt er weder een overschot. Het praeadvies van Burg. en Weth. is in dit op zicht óf onvolledig, of er schuilt meer achter. Want als hoofdmotief wordt genoemd de stijging van den prijs dei- grondstoffen, terwijl als ik den heer Juta goed heb begrepen, de verhooging noodzakelijk is, omdat anders de andere be lastingen hooger zullen worden. De heer Juta heeft ons hier zelfs het schrik- of spookbeeld voor oogen gesteld van een percentage van 5,6 van den hoofdelijken omslag, en het schijnt dat de heer Juta dit wil bezweren door eene verhooging van den gasprijs met a cent, maar eerlijkheidshalve had dit dan vooraf aan den Raad moeten worden medegedeeld, dan hadden wij daarover onze gedachten kunnen doen gaan. Eene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 9