W. v. Rossum du Chattel. 182 DONDERDAG 19 SEPTEMBER 1907. dat toch in de eerste plaats het bestaan van deze tol bij het toenemend drukke verkeer op dezen weg meer en meer een groote hindernis wordt; dat in de tweede plaats deze tol in 't bizonder voor winke liers en werklieden, die menigvuldig gebruik maken van het rijwiel, vanwege het tolgeld dat betaald moet worden, een veel te zwaren last oplegt. Er zijn er die een keer of vijf per dag de tocht heen en weer maken; dat het in de derde plaats toch wel wat al te dwaas wordt, in onzen tijd een tol te laten bestaan te midden van eene met woonhuizen bebouwde streek, in aanmerking genomen, dat binnenkort zoo goed als zeker, door verderen aanbouw Oegstgeest met Leiden een geheel vormt; dat de Provinciale Staten op voorstel van Gedeputeerden onder instemming van eene Commissie ad-hoc op dit verzoek hebben geantwoord, dat de opheffing vnn dezen tol niet was eene aangelegenheid waarmede de Provinciale Staten zich hadden te bemoeien, doch dat men ter bereiking van dit doel zich moest wenden tot de betrokken Gemeenten; dat overeenkomstig dit advies de vereeniging „Leidens Be lang" de vrijheid neemt zich tot Uwen Raad te richten met het verzoek te willen bewerken dat aan 't bestaan van dezen tol een einde wordt gemaakt; en daardoor dus deze ergerlijke stoornis in 't vrije verkeer worde weggenomen, de te drukkende belasting aan een deel der burgerij opge legd, ophoude, en in 't algemeen de toestand in overeenstemming gebracht worde met de eischen in onzen tijd aan 't publiek verkeer gesteld. Namens de vereeniging «Leidens Belang" Het Bestuur. W. Pera, Voorzitter. C. Roodenburg Jzn. Secretaris. L. A. Werner. J. H. Jansse. G. de Vink. H. E. van der Heide. J. C. M. ScHLATMAN. Leiden, 14 September 1907. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 6°. Verzoek van den Alg. Nederl. Wielrijdersbond, Toeristen bond voor Nederland, om Burg. en Weth. uit te noodigen in overleg te willen treden met het gemeentebestuur van Oegst geest omtrent het gemeenschappelijk onderhoud van het gedeelte Rijnsburgerweg, gelegen tusschen de Poelwetering en den straatweg 's GravenhageHaarlem, in verband met eene e.v. opheffing van den tol aan den Rijnsburgerweg. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Dagelijksch Bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijders-Bond, Touristenbond voor Nederland, van welke ver eeniging de statuten laatstelijk zijn goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 27 October 1905 No. 51 dat adressant eerst na de verzending van zijn aan Uwe Vergadering gericht request, betreffende den tol aan den Rijnsburgerweg gedagteekend 11 September 1907, heeft ver nomen, dat het onderhoud van het gedeelte van dien weg, gelegen onder de gemeente Leiden, reeds bij die gemeente in onderhoud zou zijn en dus zijn verzoek om dat onderhoud voor rekening Uwer gemeente te nemen, geen zin heeft; dat adressant met het zenden van zijn bovengenoemd request de bedoeling heeft gehad om de medewerking van Uwe Ver gadering te verzoeken om, naar aanleiding van de conclusie van het in dat request genoemde praeadvies van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, het onderhoud van den geheelen Rijnsburgerweg op zulk eene wijze te verzekeren, dat opheffing der tolconcessie mogelijk werd; Redenen waarom adressant zich, onder verwijzing naar de motiveering van zijn request van 11 September 1907, thans alsnog tot Uwe Vergadering wendt met het beleefd verzoek het College van Burgemeester en Wethouders uit te noodigen in overleg te willen treden met het Gemeentebestuur van Oegstgeest omtrent het gemeenschappelijk onderhoud van het gedeelte van den Rijnsburgerweg gelegen tusschen de Poel wetering (grens der gemeenten Leiden en Oegstgeest) en den straatweg van 's Gravenhage naar Haarlem. Hetwelk doende, enz. Het Dagelijksch Bestuur van den A. N. W. B. voorn. De 2de Voorzitter, G. A. Pos. De iste Secretaris, H. Slicher. Amsterdam 14 September 1907. De Voorzitter. Wij meenen dat het niet noodig is over dit adres van het Bestuur van den algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond schriftelijk praeadvies uit te brengen, en wij stellen dus voor om het adres, dat van eenvoudigen aard is, te behandelen bij punt 10 van de agenda. Daartoe wordt besloten. 7°. Bezwaarschriften van verschillende personen tegen hunnen aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1907. 8°. Verzoeken van verschillende personen om afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1907. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 9°. Begrooting, dienst 1908, van deStads-Bank van Leening. Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 10°. Verzoek van E. Horloos om niet over te gaan tot de vaststelling der koopsom van de hem toebehoorende perceelen Paardensteeg no. 3, 5 en 7, vóórdat Burg. en Weth. met hem zullen hebben onderhandeld. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden geeft eerbiedig te kennen E. Horloos, eigenaar van de per ceelen Paardesteeg 35 en 7, die ter onteigening van gemeentewege, in verband met de verbreeding van de Paardesteeg bij Koninklijk besluit zijn aangewezen dat de adressant eerst en alleen uit het Leidsch Dagblad van gisteren heeft vernomen, dat Burgemeester en Wethouders uwen raad in overweging geven hem voor zijne te onteigenen perceelen eene koopsom van veertien duizend gulden aan te bieden; dat deze koopsom in geenerlei evenredigheid staat tot de werkelijke waarde der te onteigenen perceelen en in de verte niet eene behoorlijke vergoeding is voor de inkomsten die de adressant steeds uit deze perceelen heeft getrokken en daaruit nog trekt; dat de adressant tot nu toe nooit in de gelegenheid is gesteld voor burgemeester en wethouders te ontwikkelen welke in komsten hij van de perceelen geniet en hij aantoonen kan dat deze veel meer bedragen dan in billijkheid wordt opge wogen door de koopsom die door burgemeester en wethouders aan uwen raad wordt voorgesteld; dat de onteigeningswet, in artikel 17 voorschrijvende dat de onteigenende partij vóór alles den eigendom bij minnelijke overeenkomst moet pogen te verkrijgen, toch zeker bedoelt dat de onteigenende partij met den onteigende over de koopsom in overleg treden zal. En dat deze zal worden verstaan over de redenen die hem doen meenen dat eene bepaalde som niet hoog genoeg is; reden waarom adressant uwen raad eerbiedig verzoekt: vooralsnog geen definitief besluit te nemen omtrent de hem in der minne aan te bieden koopsom, maar de behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders voor zoo veel zijne perceelen betreft aan te houden, tot dat burgemeester en wethouders met hem zullen hebben onderhandeld, en hem zulks hebben verstaan over de inkomsten die hij van zijne perceelen trekt en over de koopsom die hij op dezen grond meent te mogen en te moeten eischen, en zij daaromtrent nader aan den raad zullen hebben gerapporteerd. 't Welk doende E. Horloos. Leiden 19 September 1907. Zal worden behandeld bij punt 14 der agenda. 11°. Adres van de Leidsche Varkensslachtersvereeniging, inhoudende een 6-tal verzoeken betreffende het Openbaar Slachthuis. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden. EdelAchtbare Heeren. De Leidsche Varkensslagters Vereeniging, goedgekeurd bij Kon. Besl. van '14 December 1900 no. 56 en nader goedgekeurd bij Kon. Besl. van 20 November 1906 no. 45, neemt beleefd de vrijheid zich tot UEdelAchtbare te wenden met het verzoek 1° Om Uwe vollen aandacht te willen schenken aan het feit dat ruim vier jaren in het voorkoelhuis zoowel een even als een oneven aantal halve varkens kon worden opgeborgen, tot, dat een paar maanden geleden, ons werd verboden een oneven aantal halve varkens in het voorkoelhuis te bergen. Pogingen bij den Directeur aangewend, om op dat besluit terug te komen leden schipbreuk, steeds werd ons toegevoegd dat wel geheele doch geen halve varkens of gedeelte van varkens mochten worden gehangen in het voorkoelhuis, en niettegenstaande de opmerking onzerzijds, dat geheele varkens nooit geborgen worden om rede de wijze van slachten is een varken aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 2