GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 145 iCi\ sti ki»r,\. No. 268. Leiden, 14 September 1907. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de door Burg. en Weth. voorgestelde wijziging der begrooting opgenomen in no. 262 der lng. Stukken en stelt U mitsdien voor den overgelegden staat Model C goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 269. Leiden, 14 September 1907. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen de wijze, waarop Burg. eri Weth., in hunne voordrachten opgenomen onder nis 259 en 264 der lng. Stukken voorstellen de gelden te vinden ter bestrijding van de kosten van oprichting van eene gemeentelijke desinfectieinrichting en tot inrichting van een lokaal van het Gymnasium voor- het onderwijs in de natuurkunde, geene bedenkingen heeft. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 270. Leiden, 17 September 1907. Nu bij Koninklijk besluit van 27 Augustus 1907 ijo. 24 de eindelijke aanwijzing der te onteigenen perceelen in de Paarden- steeg heeft plaats gehad, moet ingevolge art. 17 der Onteige ningswet getracht worden den eigendom dier perceelen bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Reeds vroeger aangewende pogingen om de eigenaars te bewegen de perceelen voor billijken prijs aan de gemeente af te staan, mochten, gelijk u reeds bij ons voorstel van 13 Juni 1906, opgenomen onder no. 140 der Ingekomen Stukken, werd medegedeeld, niet slagen. Thans zullen dus officieel krachtens machtiging Uwer Vergadering de sommen moeten worden aangeboden, welke de gemeente bereid is bij minnelijken aankoop voor de per ceelen te betalen. Voor zoover dit aanbod wordt algeslagen zullen de weigerachtige eigenaars voor de arrondissements rechtbank moeten worden gedagvaard, ten einde de onteige ning hurmer perceelen te hooren uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te hooren vaststellen. Na ter zake door ons ingewonnen deskundig advies komt het ons voor dat die sommen aldus behooren te worden vast gesteld Voor1 de perceelen Paardensteeg 3—5 en 7, toebehoorende aan E. Horloos alhier, opf 14.000. en voor het perceel Paardensteeg no. 9, toebehoorende aan J. A. Owel alhier, opf 16,000. Bij de bepaling dezer bedragen, die u, na het den 13en Juni van verleden jaar medegedeelde, wellicht te hoog zullen voorkomen, werd door ons rekening gehouden met de ver schillende factoren, welke ook door de arrondissements-recht- bank bij de bepaling van het bedrag der schadeloosstelling in aanmerking plegen te worden genomen. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten 1°. den Burgemeester te machtigen de bovenvermelde koop sommen bij deurwaardersexploit aan te bieden; 2o. tot den aankoop ten behoeve van de gemeente van de perceelen, ten aanzien waarvan het bod wordt aangenomen, voor den prijs bij dat aanbod vermelden 3°. hem, die het aanbod binnen den daarbij bepaalden tijd niet heeft aangenomen, voor de arrondissements-rechtbank te dagvaarden, ten einde de onteigening zijner perceelen te hooren uitspreken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 271. Leiden, 17 September 1907. Blijkens nevensgaand adres wenscht de Timmerliedenver- eeniging »Vooruit" de werkeloosheid in de bouwvakken tegen te gaan door beperking van den arbeidsduur. Zij heeft zich daartoe tot de patroons gewend met het verzoek de arbeids tijden als volgt te regelen: in September 10 uur daags, in October 9 uur en in de maanden November, December en Januari en zoo noodig ook in Februari 8 uur. En zij komt thans tot Uwe Vergadering met het verzoek dit streven van gemeentewege te willen steunen. Die steun zou dan op drieërlei wijze kunnen worden verleend: 1°. door dezelfde regeling toe te passen op de werken, die door de gemeente zelve worden uitgevoerd; 2°. door haar voor te schrijven in de bestekken van werken, welke alsnog moeten worden aanbesteed; en 3°. door te trachten die regeling als nog ingevoerd te krijgen voor werken, welke reeds in uitvoe ring zijn. Wij zullen bij ieder dier drie wijzen een oogenblik stilstaan. Ten aanzien van de sub 1° en 3° verlangde maatregelen kunnen wij kort zijn. Voor de werken, welke door de gemeente zelve worden uitgevoerd, geldt reeds een regeling welke nog gun stiger is, dan die, welke door adressante wordt verlangd. Im mers in het Bijzonder Reglement voor de werklieden in dienst der gemeente zijn de werktijden als volgt geregeld in Septem ber 10 uur, in October 9 uur, in Februari 8 uur, in November en Januari uur en in December 7 uur. En wat betreft aangenomen werken, welke thans in uitvoering zouden zijn, zoo merken wij op dat de onderhouds- en kleinere werken voor het loopende jaar reeds alle voltooid zijn en dat ook de grootere werken als de uitbreiding van de veemarkt en de aanleg van straten aan den Rijnsburgerweg hunne voltooiing naderen, zoodat ook te hunnen aanzien invoering van de regeling geen invloed op de werkeloosheid meer zou kunnen hebben. Zoo blijven dus alleen nog over de werken, welke in de toekomst zullen worden aanbesteed. En dan moeten wij ook hier weer onderscheid maken tusschen de kleinere en onder- houds-werken en die, welke meer omvangrijk zijn. Ten aanzien van de onderhouds- en de kleinere werken zou de maatregel al weer geen effect kunnen hebben. Immers met de uitvoering dier werken wordt gewoonlijk eerst einde Februari of begin Maart aangevangen, terwijl de door adressante gewenschte regeling van den werktijd zich uiterlijk nog over de maand Februari zou uitstrekken. Bovendien, de Directeur van Gemeentewerken wijst er terecht op, de controle dat de regeling in de werkplaatsen der aannemers dier kleinere werken ook wordt nageleefd, mag inderdaad onmogelijk heeten. Slechts ten aanzien van de grootere werken, welke worden aanbesteed en met welker uitvoering nog in den winter wordt begonnen, zou dus in den geest van het adres kunnen worden gehandeld. Voor deze werken gelden de bepalingen omtrent minimum loon en maximum-arbeidsduur, vastgesteld door Uwe Ver gadering den 26en Maart 1901. Art. 5 dier Bepalingen bepaalt den maximum-arbeidsduur op 11 uur per etmaal, terwijl art. 6 zegt dat deze maximale werktijd slechts kan worden overschreden met toestemming van ons college en art. 7 voorschrijft dat in dat geval voor de overuren een hooger uurloon moet worden gegeven. Sedert echter werd door Uwe Vergadering de maximum-arbeidsduur voor de werklieden in dienst der gemeente vastgesteld op 10 uur per etmaal en het schijnt ons daarom met den Directeur van Gemeente werken en de Commissie van Fabricage alleszins rationeel, dat thans ook de aannemers van gemeentewerken aan datzelfde maximum worden gebonden en dat als een natuur lijk gevolg daarvan ook de verhoogde uurloonen na het 10° inplaats van na het 11® uur ingaan. Nog verder gaan, dat is nog meer beperking van den normalen arbeidstijd gedurende de wintermaanden, wil echter de commissie niet. Zij meent dat op die wijze te zeer in de arbeids verhoudingen bij de particuliere werkgevers zou worden ingegrepen. En al behoeft nu de gemeente, waar het een gunstiger regeling van de arbeidstijden der werklieden betreft, zeker niet achter te blijven, evenmin kan het haars inziens aanbeveling verdienen dat de gemeente bij het tretfen van een dergelijke regeling al te zeer op de bestaande maatschappe lijke verhoudingen zou vooruitloopen. Wij kunnen ons met deze opvatting der commissie wel vereenigen en gelooven daarom met haar dat voorloopig niet verder behoort te worden gegaan dan tot bepaling van den normalen arbeidstijd in de bestekken van gemeentewerken op 10 uur per etmaal. Wordt deze wijziging in de »Bepalingen omtrent minimum loon en maximum-arbeidsduur" aangebracht, dan kunnen bij deze zelfde gelegenheid tevens de minimum-uurloonen, voorgeschreven bij art. 1 dier Bepalingen, worden in overeen stemming gebracht met de door Uwe Vergadering in haar vergadering van den 28en Maart j. 1. vastgestelde loonregeling voor de werklieden in dienst van gemeentewerken. Op grond van een en ander geven wij U in overweging over te gaan tot de vaststelling van de navolgende verordening VERORDENING houdende wijziging van de „Bepalingen om trent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestek ken van gemeentewerken" vastgesteld bij Raadsbesluit van 26 Maart 1901 (Gem. BI. No. 6), gewijzigd bij Raadsbesluit van 14 Mei 1903 (Gem. BI. No. 26) en 5 Mei 1904 (Gem. BI. No. 19). Art. 1. In art. 1 der bovengenoemde bepalingen wordt gelezen Sub. a, aan een steenhouwer of timmerman 22 ets. per uur;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 1