DINSDAG 3 SEPTEMBER 1907.
171
Vereeniging, aan Uw Edelachtbaar College gericht adres, ten
volle adhaesie betuigen;
redenenwaarom requestrantenonder verwijzing naar
nevensgaande Memorie van Toelichting en Bijlagen, Uw Col
lege eerbiedig verzoeken, bedoeld adres in welwillende over
weging te willen nemen.
't Welk doende,
G. van Putten, Voorzitter.
C. A. Slierings, ie Secretaris.
Leiden, 2 September 1907.
Beide stukken worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
15°. Verzoek van G. Blok om eervol ontslag als onderwijzer
aan de school der 3e klasse No. 1.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
'16°. Verslag van de vereeniging »Schoolkindervoeding"
omtrent de wijze waarop de gelden der vereeniging over 1906
zijn besteed.
Zal in de Leeskamer ter lezing worden nedergelegd.
17°. Verzoek van de Leidsche Runder- en Varkensslagers-
vereeniging om het aanvangsuur der veemarkt niet te ver
vroegen en de thans aangewezen plaats voor de vette veemarkt
te behouden.
Dit stuk luidt als volgt
Aan den raad der gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren!
De Leidsche Runder Varkensslagersvereeniging, goed
gekeurd bij K. B. d.d. 19 Juli 1894 St.bl. N. 189 neemt be
leefd de vrijheid U te verzoeken de aanvang der wekelijksche
veemarkt niet te vervroegen zooals thans aan U is voorgesteld.
De tijd van 5 uur in den zomer 6 uur in Maart en Nov.
en 7 uur in December Jan. Februari is met het oog op de
kalveren te vroeg daar deze wat men noemt op »kleur'' ge
kocht worden, en de »kleur" bij kunstlicht niet voldoende
is te zien.
Dankbaar wordt erkend de gunstige verandering welke zal
plaats hebben wanneer het aanvoeren en het koopen en ver-
koopen van vee vóór de opening der markt wordt verboden
wil echter deze verandering nuttig zijn dan moeten de aan-
vangsuren niet worden vervroegd.
Tevens maakt zij van de gelegenheid gebruik U.Ed. achtbaren
te verzoeken de regeling der veemarkt te laten zooals thans
deze is.
Zij heeft namelijk vernomen, dat het vette vee verplaatst
zou worden naar de nieuwe beestenmarkt, en nu is zij zoo
vrij U er op te wijzen dat bedoelde plaats op dit oogenblik
nauwelijks toereikend zou zijn om het vette vee te kunnen
plaatsen, en dat bij drukke Voor Najaarsmarkten de ruimte
daar zeker te klein is.
Dit is naar haar bescheiden oordeel een overwegend
argument.
Daarbij komt echter nog dat het zoowel voor In als Ver-
kooper onaangenaam is telkens te moeten worden verplaatst
de thans in gebruik zijnde plaats voldoet uitstekend, biedt
voldoende ruimte ook bij groote aanvoer en behoeft bij kermis
niet te worden ontruimd.
Wij vleien ons U op genoemde gronden besluiten wilt, de
aanvang der wekelijksche veemarkt niet te vervroegen, en
zult willen medewerken tot behoud der thans aangewezene
plaats voor de vette Veemarkt.
J. v. d. Steen, Voorzitter.
B. van Lange, Secretaris.
Leiden, 3 September '07.
Zal worden behandeld bij punt 19 der agenda.
18°. Verzoek van M. van Blankenstein e.a., paardenslagers
in deze gemeente, om een onderzoek te doen instellen naar
toestanden op het Openbaar Slachthuis.
Dit stuk luidt alsvolgt:
Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden.
Geeft eerbiedig te kennen
De ondergeteekenden, paardenslagers in deze Gemeente,
kunnen niet nalaten zich wederom tot Uwen Raad te wenden,
en hopen zij door dit adres te bereiken, dat de Gemeente nu
eindelijk eens paal en perk zal stellen aan het feit dat zij,
door daden vanwege het Openbaar Slachthuis, in het bijzonder
door die van den directeur, in hunne broodwinning belem
merd worden.
Wij twijfelen niet of U Mijne Heeren zult ons daar de
behulpzame hand voor willen bieden.
Nadat de directeur van het abatoir geen stal heeft kunnen
krijgen is hij iets anders gaan zoeken, teneinde ons te ver
plichten zelf een stal te vragen. Hij heeft n.l. een ministerieel
besluit weten machtig te krijgen, welk besluit behelst, dat
er niet meer dan tien paarden aan het abatoir tegelijk mogen
worden aangevoerd. De ondergeteekende Riethoven, heeft aan
den directeur gevraagd of er niet meer dan tien paarden
tegelijk mogen worden aangevoeVd, hij antwoordde toen: »Ga
maar naar den minister, die heeft 't goedgekeurd".
Het blijkt dat onze directeur met dit besluit erg ingenomen
is, maar zulks zou hem nog wel eens tegen kunnen vallen.
Een stal zullen wij niet vragen, want dat zou groote gekheid
zijn, maar wel willen wij dat U Mijne Heeren ons in de
gelegenheid zal stellen om meer paarden aan te voeren, dan
thans, want, door niet meer dan 10 paarden tegelijk te mogen
aanvoeren, worden wij in onze broodwinning belemmerdwat
in strijd met de wet is, hetgeen de directeur toch zeker wel
zal weten.
Juist vernamen wij dezer dagen uit goede bron, dat men
van uit Leiden aan Utrecht heeft gevraagd, of de directeur
van het Openbaar Slachthuis daar ter plaatse, evenals te Leiden,
wilde trachten in te voeren, dat er niet meer dan 10 paarden
tegelijk mogen worden aangevoerd. Het antwoord luidde, dat
de directeur van het abatoir te Utrecht, natuurlijk als gevoel
vol christenmenschgeenszins van plan was, de paardenslagers
in hun broodwinning te belemmeren en aan het verzoek van
Leiden dan ook geen gehoor zal geven.
Te Utrecht E.A. Heeren is de slachtplaats in werkelijkheid
te klein en heeft de directeur van het abatoir eene vergrooting
aangevraagd en ook verkregen, maar door tusschenkomst en
voor rekening van de Gemeente.
Tijdens de zomermaanden hebben en zullen wij ons behelpen,
maar tegen 't najaar zijn wij dat niet van plan en, zal ons
verzoek niet worden toegewezen dan zullen wij raad vragen
aan eene hoogere macht, want Mijne Heeren het gaat toch
maar niet op, dat wij ons moeten laten negeeren door één
mandie denkt de machtigste en meester over ons te kunnen zijn.
Wij vertrouwen dan ook, dat U thans eens een degelijk
onderzoek in zal stellen, en dat U zich dan niet zal laten
overtuigen, maar U zelf zal overtuigen, dat de toestand op
het Slachthuis meer dan onhoudbaar is. En dat alles ter wille
van één man, die meester over ons zou moeten zijn, maar
'tin het geheel niet is, daar hij wel wilmaar helaas niet
kan regeeren.
Wij zullen zoo vrij zijn U een klein overzicht van het
abatoir hieronder te geven en hopen wij dat U dan zelf eens
zal onderzoeken of hetgeen wij U zullen mededeelen niet de
waarheid is. Alzoo zullen wij beginnen met:
Stal A. De koeienstal. Van deze stal willen wij U alleen
opmerkendat zij in verhouding van stal Cveel te groot is.
Stal B. Deze stal Mijne Heeren dienende tot stalling van
klein vee en paarden is in werkelijkheid een stal die bijna
geheel renteloos staat.
Die stai toch mag niet voor paarden gebruikt worden
maar waarom niet? Onze directeur heeft indertijd voor onzen
Heer Kantonrechter in een proces met eerst-ondergeteekende
(die nadat hij door den Kantonrechter voor het door dr. de
Jong aangegeven feit was veroordeeld, in hooger beroep ge
gaan zijnde door de Haagsche Rechtbank op 31 December j.l.
werd vrijgesprokenonder eede verklaard, dat deze stal ge
bouwd is voor paardenstal en dat er stalling is voor 12 (zegge
twaalf) paarden. Wij mogen deze stal echter niet gebruiken,
waarvoor de directeur beslist geen geldigen reden kan opnoemen.
Dezer dagen is door eerst-ondergeteekende geconstateerd
dat er in die groote, ja zeer groote stal één kalf was gestald.
Alweder een feit dat er bepaald plaatsgebrek is op het slacht
huis, vindt U niet Mijne Heeren?
Stal C. Deze, de paardenstal, wordt door ons geregeld ge
bruikt voor stalling van tien paarden, en zoo komen wij tot
Stal D. De zoogenaamde besmette stal, dienende voor stal
ling van verdacht vee. Deze stal wordt zelden gebruikt, want
volgens de directeur schijnt er weinig verdacht vee hier ter
stede te worden aangevoerd. Maar U weet toch zeker ook
wel Mijne Heeren dat alle paarden, welke wij uit Engeland
aanvoeren en aangevoerd hebben als verdacht vee moet worden
beschouwdU weet echter niet, dat onze paarden nooit in
die stal voor verdacht vee werden of worden geplaatst?
Wij laten aan U over om te beslissen hoeveel paarden er
in die stal gestald kunnen worden. Eindelijk krijgen wij nog
Stal E. De varkensstal, welke de eenigste is, waarop wij
niets hebben aan te merken.
In een onzer vorige adressen hebben wij U reeds medege
deeld, dat wij op een dag 32 paarden hebben ingevoerd
welke, zooals van zelf spreekt maar een nacht gestald zijn
geworden.
Dit getal werd zeer zelden door ons bereikt en kan alleen
plaats hebben indien de paarden zeer goedkoop waren. Uit
de beschrijving der stallen blijkt dan nu toch duidelijk
indien wij eens aannemen, dat in stal D. acht paarden kun
nen worden gestald dat niets ons in den weg zou kunnen
staan om dertig paarden tegelijk aan te voeren.
Wij weten, dat U als vroede vaderen onzer stad, met den
directeur zal overleggen of al hetgeen wij U hier hebben
medegedeeld waarheid is. Onze directeur zal dan echter ant-