180
DINSDAG 3 SEPTEMBER 1907.
in de dagbladen. Daarvan is nu Visser de dupe geworden.
De Directeur moet langs officieelen weg weten wat hij kan
publiceeren, en daarom geloof ik dat in deze door hem een
fout is begaan. Een ander die hem nog wel een welwillendheid
bewees daarvoor tot zondebok te maken, is niet nobel.
De heer Fockema Andreae. Ik wil eenigszins in dezelfde
lijn als de heer Sijtsma een vraag stellen. U hebt gezegd,
mijnheer de Voorzitter: wanneer de Directeur eene officieele
kennisgeving krijgt, dan handelt hij daarnaar. Ik zou niet
weten op welken grond de ambtenaar van het Openbaar
Ministerie verplicht is om eene officieele kennisgeving te doen
geworden aan den Directeur van het Slachthuis. Wanneer
hij daartoe niet verplicht is, dan is ook de opgaat die gegeven
wordt, eene opgaaf van den heer van der Eist en niet van
den ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Er is m.i. niet
zoozeer door den Directeur van het Slachthuis een verzuim
gepleegd; veeleer zou ik zeggen dat er bij hem, die geen jurist
is, een misverstand heeft bestaan, in zooverre, dat hij de
opgaaf heeft aangezien voor een officieel stuk, waarop hij kon
afgaan. Dit blijkt ook wel uit den toon van zijn brief'. Hij
acht zich verongelijkt en zegt dat hij toch eene officieele
opgaaf heeft ontvangen. Zooals ik echter reeds opmerkte, mag
het stuk niet als eene officieele opgaaf worden aangemerkt.
De Voorzitter. Ik schijn mij niet duidelijk te hebben
uitgedrukt. De Directeur van het Slachthuis krijgt van den
ambtenaar van het Openbaar Ministerie een opgaaf van de
veroordeelingen om die te publiceeren ingevolge de Verordening.
Nu staat er in de opgaaf dat Visser is veroordeeld, terwijl
hij niet wist dat door dezen appèl was aangeteekend. De
Directeur moest dus de opgaaf als waar en juist beschouwen
en daarnaar handelen. De Directeur had in kennis gesteld
moeten worden met het feit, dat appèl was aangeteekend.
In zijn brief zegt hijin verband met het ingezonden stuk
in het Leidsch DagbladIn geen geval kan men dus den
Directeur over deze zaak hard vallen.
De heer Fokker. Toen ik het ingezonden stuk las, heb ik
de Verordening ter hand genomen en gezien, dat daarin
staat, dat de «vonnissen" zonder meer worden gepubliceerd.
Dat moet zijn: de vonnissen die in kracht van gewijsde zijn
gegaan. Wanneer dit was bepaald, dan had men deze quaestie
zeker niet gehad. Ik zal dan ook trachten het mijne te doen,
om de Verordening in dien zin gewijzigd te krijgen.
Wat nu de meening betreft, dat den Directeur van het
Slachthuis medegedeeld had moeten worden, dat appèl was
aangeteekend ik geloof dat dit een absoluut onjuist stand
punt is. Ik kan begrijpen dat de Kantonrechter zegtwanneer
men mij een opgave komt vragen, dan wil ik die gaarne
geven, maar de Ambtenaar van het O. M. behoeft den
Directeur van het Slachthuis niet achterna te loopen en te
zeggendit of dat is er gebeurd: Er is dus m. i. in deze geen
schuld aan de zijde van het kantongerecht of aan de zijde
van den Ambtenaar van het M. aldaar. Wanneer men
aan het Slachthuis een opgaaf krijgt van veroordeelingen,
dan moest men met de publicatie wachten tot men wist dat
de vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan, en deed
men 't veiligst niet te vragen om dergelijke vonnissen!
Kreeg men dan andere, dan had men eerst recht van klagen
De Voorzitter. De wijze van handelen is altijd zóó ge
weest, dat de Directeur van het Slachthuis eene opgaaf krijgt
van de vonnissen ter publicatie. Als nu naderhand blijkt,
dat een van de personen in appèl gaat en de Directeur krijgt
daarvan geen kennis, dan volgt hij den gewonen weg en
publiceert. Ik geloof dus niet, dat de Directeur hier eene
omissie heeft begaan; hij heeft gehandeld zóoals gebruikelijk
was; hij heeft eene opgaaf van het Openbaar Ministerie ont
vangen en verder geen bericht dat de opgaaf betreffende
Visser moest worden geroyeerd. Was dit geschied, dan was
de zaak niet voorgekomen.
De heer van der Elst. Ik wil nog even herhalendat
degeen, die de opgaaf omtrent Visser kwam vragen, was een
van de Keurmeesters, en dat uitdrukkelijk tot hem is gezegd
denk er om, dat deze man in appèl is gegaan. Of nu deze
boodschap al of niet is overgebracht, dat weet ik niet; het
schijnt niet het geval te zijn geweest, maar dat is niet mijn
schuld.
De Voorzitter. De geheele vergissing ware voorkomen
indien eenvoudig op de opgaaf was genoteerd, dat Visser
appèl had aangeteekend.
Niemand verder het woord verlangende wordt de Verga
dering gesloten.
Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON te Leiden.