GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
131
IMGEKOMEIV STUKKEN.
N°. 237. loeiden, 14 Augustus 1907.
De Commissie van Financiën heeft de eer O mede te deelen
dat zij geen bedenking heeft tegen de kostelooze overneming
in eigendom en onderhoud, van het door demping verkregen
terrein aan den Haarlemmerweg Sectie K nis 1573, 54 en
898 alle gedeeltelijk, zooals door Burg. en Weth. wordt voor
gesteld bij n°. 235 der Ingek. Stukken.
Zij adviseert U daarom dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°» 238. Leiden, 17 Augustus 1907.
In afwachting van nader door ons in te dienen plannen
omtrent de aansluiting van andere gemeente-gebouwen aan
de electrische centrale, meenen wij dat reeds thans behoort
te worden overgegaan tot den aanleg eener installatie voor
electrische verlichting van de Stadsgehoorzaal.
De kosten dezer installatie worden geschat op ƒ5100en
zullen naar het ons voorkomt niet ten laste van één dienst
jaar behoeven te worden gebracht. Van den anderen kant echter
zullen zij ook niet uit geldleening mogen worden gevonden;
althans niet in dien zin dat daarvoor op den gebruikelijken
langeren termijn zal worden, geleend. Het komt ons, met
het oog op deri aard dezer uitgave, het meest regelmatig
voor, dat zij over 5 jaren worde verdeeld, met dien ver
stande dus dat wèl aanstonds een leening tot het volle
bedrag wordt aangegaanmaar gedurende 5 jaren telken
jare weder een bedrag van ƒ1020.uit de gewone middelen
in de gemeentekas wordt teruggebracht.
Mitsdien geven wij u in overweging ons te machtigen:
1°. tot den aanleg van een electrische installatie ten behoeve
van de verlichting der Stadsgehoorzaalwaarvan de kosten
niet meer zullen bedragen dan ƒ5100.
2°. over te gaan tot de vaststelling van den hierbij overge-
legden suppletoiren begrootingsstaat, groot ƒ5100 en
3°. te besluitendat te beginnen met het jaar 1908 telken
jare een bedrag van 1020.op de begrooting in uitgaaf
zal worden gebracht op den post «Aankoop van rentegevend
goed," opdat na verloop van 5 jaren de geleende gelden
weder uit de gewone ontvangsten in de gemeentekas zullen
zijn teruggebracht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden
N°. 239. Leiden, 19 Augustus 1907.
Aan nevensgaand verzoek van J. P. W. Rijke en andere
bewoners van de Hooigracht om de op die gracht staande
boomen door jongere te vervangen of om den anderen te
rooien, kan bezwaarlijk worden voldaan. Het vervangen van
de boomen door anderen zou naar de Directeur van Gemeente
werken ons mededeelde alleen met opoffering van de bestaande
boomen mogelijk zijn, omdat deze (wèl oude, maar toch nog zeer
gezonde en gave) boomen te zwaar zijn om naar elders te worden
overgeplant. En ook het rooien van de boomen om den anderen
kan, naar wij met de commissie van fabricage meenen. geen
aanbeveling verdienen Immers men zou dan voor het zeer
ongewerischte feit kunnen komen te staan, dat een boom
werd gerooid vóór het huis van iemand, die boven alles op
zijn behoud prijs stelde, terwijl daarentegen juist een boom
zou blijven staan daar waar de bewoners van het tegenover
liggende huis niets liever dan hem gerooid zagen. Deze maatregel
zou daarom, naar wij meenen, veel ontstemming veroorzaken
zonder daarom tot het gewenschte doel te leiden.
Ook het planten van één rij boomen in het midden van de
straat, evenals op de Hooglandsche Kerkgracht, ontmoet
wegens de ligging van het straatriool overwegende bezwaren.
Er blijft dan ook, om zooveel mogelijk aan de geopperde
bezwaren te gemoet te komen, wel niets anders over dan op
gezette tijden tot een behoorlijke snoeing van de boomen over
te gaan. Voor dezen zomer is daarmede reeds een begin ge
maakt en in het vervolg zal dit geregeld des winters om de
twee jaren worden herhaald.
Onder verwijzing overigens naar de in de Leeskamer liggende
rapporten en de bij ons ingekomen bezwaarschriften van Mej.
de Graaf, de wed. Hageman, A. H. Catin en M. A. de Gunst,
waaruit blijkt dat onze onderstelling dat het rooien of zelfs het
snoeien der boomen anderzijds weder tegenkanting zou uit
lokken geenszins uit de lucht gegrepen is, geven wij U
mitsdien in overweging ons te machtigen aan adressanten te
berichten dat hun verzoek niet voor inwilliging vatbaar is,
maar dat door een geregeld op gezette tijden snoeien der
boomen, zooveel mogelijk aan hunne bezwaren zal worden
tegemoet gekomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, Juni 1907.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de onder-
geteekenden, allen bewoners van perceelen, staande aan de
Hooigracht
dat zij laatstelijk weder in hooge mate het ongerief onder
vinden van het dichte gebladerte, waarmeê de boomen vóór
hunne woningen prijken in den vollen zomertijd,
dat toch, wegens ondoordringbaarheid van dien zomerdos
voor de zonnestralen, het daglicht in hunne huizen heelwat
minder overvloedig is gedurende de langste dagen dan in de
eerste maand der lente,
dat zich die uitsluiting van zonlicht wreekt aan de voor
kamers hunner woningen in vochtige kilheid, aan hunne
lichamen in huiverigheid, aan hunne gemoederen in vermin
derde levensvreugde,
dat, wel is waar, oene minderheid onder hen hare toevlucht
kan nemen tot zonniger tuinkamers, maar die uitkomst voor
de meesten niet openstaat,
dat, voorzoover zij eigenaars zijn der perceelen, die zij be
wonen, of, als huurders, vóórvertrekken onderverhuren, de
ongezondheid (in dubbelen zin) dier vertrekken op den duur
niet missen kan, hun ook vermogensnadeel te berokkenen,
dat zij, gaarne erkennende hoe vriendelijk het vele groen
langs hare straten en grachten onze gemeente staat, er niet
aan denken te verlangen, dat de Hooigracht van hare statige
laan worde beroofd, maar enkel, waar het toch de bedoeling
niet kan zijn, die laan steeds dichter en steeds duisterder
te laten worden, haar wel graag wat zagen geopend voor
zonnewarmte en zonlicht, doordien hare boomen door jongere
werden vervangen, ofwel om den anderen geveld.
Redenen, waarom zij Uw college met eerbiedigen aandrang
verzoeken, aan hunne boven ontwikkelde klachten en wenschen
wel te willen tegemoet komen.
't Welk doende,
J. P. W. Rijke.
(Volgen de namen van nog 43 adressanten).
N°. 240. Leiden, 20 Augustus. 1907.
Bij raadsbesluit van 2 October 1902 (Zie Ingek. Stukken
no. 245) werd Mej. W. S. Tilanus voor den tijd van 5 jaren
benoemd tot onderwijzeres, belast met het geven van huishoud-,
kook- en waschonderricht aan de herhalingsschool voor meisjes
alhier.
De termijn van 5 jaren werd aan de benoeming verbonden
omdat het niet onmogelijk werd geacht, dat dit onderwijs
geen voldoend aantal leerlingen zou trekken.
Thans zal dus c.q. tot een herbenoeming van Mej. Tilanus
moeten worden overgegaan.
Met de Plaatselijke Schoolcommissie en den Arrond. School
opziener komt het ons voor, dat daartoe alleszins termen
aanwezig zijn. Gebleken toch is, dat het onderwijs in de huis
houd- en kookkunst en in de behandeling van de wasch rijpe
vruchten afwerpt en door een steeds toenemend aantal leer
lingen wordt gevolgd.
Mitsdien geven wij U, daartoe door den Arrond. School
opziener gemachtigd en in overleg met dezen, in overweging
de benoeming van Mej. W. S. Tilanus als onderwijzeres in
het huishoud-, kook en waschonderricht aan de openb.
herhalingsschool voor meisjes alhier te bestendigen, ditmaal
zonder daaraan eenige tijdsbepaling te verbinden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden,
N°. 241. Leiden 19 Augustus 1907.
Het is u bekend, hoe krachtens art. 5 van de verordening
van 9 Januari 1902 (Gem. BI. no. 1) «houdende regeling van
de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool
voor Jongens, te Leiden" de leeraar aan wien nevens den
Directeur het onderwijs is opgedragen in een onderdeel van
het vak, waarmede voor het overige de Directeur is belast,
onafhankelijk van het aantal door hem gegeven lesuren, als
buitengewoon leeraar wordt beschouwd, terwijl de overgangs
bepaling van art. 9 zegt: »De leeraar, bij het in werking
treden dezer verordening naast den Directeur mét een ge-