146 DONDERDAG 27 JUNI 1907. Eindelijk de derde grief, de onheusche en krenkende toon, die in het laatste schrijven van Burg. en Weth. was gelegen. In het praeadvies is reeds gezegd, dat dit zeer subjectief is, en dat er heel moeilijk over te debatteeren valt, of een toon welwillend of minder welwillend is, of zelfs eenigszins onheusch, maar wanneer men de stukken leest en aan het eind vindt de verklaring, dat Burg en Weth. gaarne getui gen dat zij in de tegenwoordige Regenten en Regentessen alle mogelijke vertrouwen stellen, dat hun vertrouwen in hun beleid door het voorgevallen incident in geen enkel opzicht geschokt is err dat voor zoover het van ons College afhangt de verstandhouding niets zal behoeven te wenschen over te laten, geloof ik, dat na een dergelijke gulhartige verklaring Regenten en Regentessen toch moeilijk in hun houding zou den kunnen volharden en blijven beweren, dat" het College van Burg. en Weth. hun niet goed gezind is. Ik wil nu nog iets zeggen over de motie, door den heer Fockema Andreae ingediend. Wij kunnen ons in deze moeilijk partij stellen, want indien wij van meening waren geweest, dat het op den weg van Burg. en Weth. had gelegen den Raad een dergelijk voorstel te doen, zouden wij dit ook aan het eind van het praeadvies te kennen hebben gegeven en zouden wij hebben geëindigd met den Raad in overweging te geven ons op te dragen Regenten en Regentessen te verzoeken op hun ontslagaanvrage terug te komen. Grootendeels ligt het in de motie vermelde reeds opgesloten in het praeadvies van Burg. en Weth. Dat de Raad de werk zaamheid van Regenten en Regentessen op prijs stelt, doen Burg. en Weth. ook reeds verklaren. Het eenige verschil is, dat de Raad in zooverre verder zou gaan, dat Regenten en Regentessen worden verzocht aan het hoofd van het gesticht te blijven. Dat is wat de motie zeggen wil, en ik geloof, dat de heer Fockema Andreae als zijnde de beste uitlegger van zijn eigen woorden wel zal willen doen uitkomen, dat de motie niet wil zeggen, zooals de heer Fokker meent, dat de Raad uitspreekt, dat Burg. en Weth. hier on gelijk hebben. De Raad kiest in deze in zooverre slechts partij, dat hij meent, dat het twistvuur gebluscht moet worden, dat de wederzijdsche strijd moet worden ingetoomd en dat men weder- keerig tot erkenning van de goede bedoeling van partijen moet overgaan. Indien dat in de motie ligt, kan ik wel ver klaren, dat ik persoonlijk het College heeft gemeend zijn gevoelen niet uit te moeten spreken mij in de aanneming van die motie zal verheugen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. U begrijpt volkomen juist, dat in mijn motie niet ligt, niet kan liggen, in de verste verte niet, de verklaring, dat Burg. en Weth. ongelijk hebben. Daarom heb ik in mijne toelichting zeer stellig gezegd, dat naar mijne vaste overtuiging Burg. en Weth. onbetwist baar gelijk hebben. Het spreekt vanzelf, dat wij ons moeten verheugen, dat Burg. en Weth. krachtig zijn opgekomen voor wat zij meenden te zijn de rechten van de Gemeente en dat zij hebben opgepast, dat aan die rechten niet werd te kort gedaan door het Weeshuis. Dat staat niet in de motie en dat behoeft er m. i. niet in te staan. Nu is het eveneens duidelijk gebleken, dat het Weeshuis niet meer morrelen wil aan die houkinderen. Die twist is uit, daar behoeven wij niet meer over te praten. Wat ik echter wensch is dit, dat wij nu niet aan Regenten zeggen, lees dien brief eens en erken dan dat Burg. en Weth. gelijk hebben. Och, dat is te veel gevergd, dat moet men, wanneer de zaken staan, zooals zij nu staan, van Regenten niet verlangen. In heb met mijn motie enkel ten doel, aan Regenten van het Weeshuis te zeggen: wij hebben nu alles gehoord en wat nu in onze gedachten bovenop zit is dit: gij hebt totnogtoe de belangen van het Weeshuis goed behartigd, blijf daar nu mee doorgaan, dat zal ons genoegen doen. Dan is de geheele kwestie daarmede de wereld uit. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou gaarne van U vernemen of U namens het College van Burg. en Weth. een verklaring omtrent die motie kunt doen. Wij zouden er prijs op stellen precies te weten, hoe het College staat tegenover de motie- Fockema Andreae, waar deze iets anders zegt dan in het praeadvies is neergelegd. Ik hecht veel aan Uw persoonlijke meening, mijnheer de Voorzitter, maar ook en in deze nog meer aan die van het College van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Ik kan namens het College van Burg. en Weth. zeggen, vooral ook na de laatste toelichting, die de heer Fockema Andrese heeft gegeven, dat het eenstemmig van meening is, dat het wenschelijk is die motie aan te nemen. Het College is, zooals ik reeds zeide, zich van geen ongelijk bewust en waar in de correspondentie harde woorden zijn gevallen, is dat gebeurd, omdat wij meenden vast te moeten staan in het belang van de Gemeente. Wij meenden dat met hand en tand moest vastgehouden worden en zoo scherp mogelijk moest gestipuleerd worden, dat de verplichting van het Weeshuis om houkinderen op te nemen bestaat en blijft bestaan. Nu is het zeer wel mogelijk, zooals de heer Fockema Andreoe ook zeide, dat mer, in de discussies dezerzijds warm is geloopen, maar de bedoeling is geen andere geweest dan op te komen voor de belangen van de Gemeente, die wij naar ons beste weten hebben behartigd. Ik geloof, dat, na deze verklaring en onder deze omstandig heden de Raad veilig de motie aan kan nemen, zonder Burg. en Weth. steun te onthouden om in deze pal te staan voor de rechten van de Gemeente, zij het dan ook, dat de verdediging van die rechten somtijds eenigszins scherp is geweest. De heer Sijtsma. Ik zal er niet veel meer van zeggen, maar wensch alleen te constateeren, dat uit het geheele debat is gebleken, dat men vertrouwen heeft gesteld in het beleid en in de wijze van optreden van Burg. en Weth. in deze. Waai de motie nu een tegemoetkomende houding aanneemt, aan den eenen kant, nl. tegenover Regenten en Regentessen, zou ik gaarne erin opgenomen zien, dat men aan den anderen kant vertrouwen heeft gesteld in het beleid en het optreden van Burg. en Weth. in deze. Ik geloof niet, dat dit in de motie opgesloten ligt en met een kleine wijziging is het er wellicht in te brengen. Dan zal ik er mij volkomen mee kunnen vereenigen. De heer Meuleman. Zouden wij nu maar niet een einde maken aan het debat? Uit de discussie is heel duidelijk ge bleken, dat wij vertrouwen stellen in het beleid van. Burg. en Weth. en allerduidelijkst, dat de Raad zich uitspreekt voor het aanblijven van het bestuur van het Weeshuis, zoodat wij nu het debat kunnen beëindigen. Wanneer nu de motie in stemming gebracht wordt, is de zaak uit. (Teekenen van instemming). De heer Fokker. Ik zou toch willen voorstellen eraan toe te voegen de zinsnede: dat de Raad volkomen vertrouwen stelt in het beleid van Burg en Weth. Ik ben het eens met den heer Sijtsma, dat dat er wel in mag staan. Het lijkt nu wel heel aardig om de debatten te sluiten op het voorstel van den heer Meuleman, maar het is toch on eindig beter, dat het volle licht valt ook op dat gedeelte van de zaak. De Voorzitter. Mag ik even opmerken, dat in de motie ook niets staat van dien aard ten aanzien van Regenten. Hun houding wordt in het midden gelaten, wordt niet besproken. Er wordt alleen gezegd: De Raad brenge de nota van Burg. en Weth. ter kennis van Regenten en Regentessen, daarbij de verzekering gevende, dat hun werkzaamheden op hoogen prijs worden gesteld, en verzoeke hen aan het hoofd van het gesticht te blijven. De heer Fokker. Dan zou ik de verzekering erbij willen geven, dat wij op de werkzaamheden van Burg. en Weth. ook hoogen prijs stellen. De Voorzitter. Ik geloof, dat het beter is dat er buiten te laten. Gestelddat het amendement niet aangenomen wordt, dan is de zaak weer in het verkeerde spoor. De heer Juta. Ik geloof wel, dat ik namens mijii collega's Wethouders spreek, als ik zeg, dat wij allen zeer waardeeren de opmerking van de heeren Sijtsma en Fokker, en de poging om een wijziging te brengen in de motie van den heer Fockema Andreae om n 1. uit te spreken, dat de Raad ver trouwen in ons stelt, maar'de heeren zullen dan toch begrijpen, dat wij moeilijk daarover mee kunnen stemmen. Wij kunnen niet meestemmen, wanneer het gaat over het uitspreken van vertrouwen in ons eigen beleid. Ik raad dus aan de bedoelde wijziging niet aan te brengen. De discussie wordt gesloten. De heer van der Lip. Voordat U de motie in stemming brengt, wil ik verklaren, dat ik mij buiten stemming zal houden. Ik meen dat te mogen, zelfs te moeten doen, omdat deze zaak mij persoonlijk aangaat. De Voorzitter. Ik constateer, dat de heer van der Lip zich buiten stemming houdt. De motie wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXVI. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1906. (Zie Ing. St. n°. 180.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XXVII Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1907. (Zie Ing. St. n°. 192.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 8