108
„Wij hebben de eer U mede te deelen, dat Paulina
„Chrispijn door onze tusschenkomst op Zaterdag
„4 Maart e. k. zal worden overgebracht naar het „Huis
„van Barmhartigheid" te Wagenborgen (Groningen),
„waar zij verder zal verpleegd worden."
Uit dit alles blijkt dus, dat op het oogenblik van opneming
van al deze kinderen de verblijfplaats der moeder bekend was.
Kind Bink. Dit kind is door ons opgenomen ingevolge
Uwe missive van '14 October 1901 No. 103a, waarbij ons
werd medegedeeld
„De moeder van den jongen is overleden en de vader
voor den tijd van 8 jaren opgenomen in de Rijkswerk
inrichting te Veenhuizen."
Wij merken hierbij nog op, dat wij door Uwe tusschen
komst in het jaar 1902 van het gagement van den vader
f joO.verplegingskosten hebben ontvangen Verder hebben
wij van Uw College geen betaling meer gekregen, terwijl
onze pogingen, naderhand aangewend, om van Bink zei ven
betaling te krijgen, nagenoeg vruchteloos zijn gebleven.
In het jaar 1903 toch betaalde hij ons éénmaal f 25.en
éénmaal 15 te zamen dus f 40 verder niets meer.
Hiermede meenen wij voldoende te hebben aangetoond,
dat van al de genoemde kinderen op het oogenblik van
hunne opneming in ons Gesticht de verblijfplaats van een
der ouders bekend was, zoodat deze kinderen nog gevoegd
zullen moeten worden bij die, welke door Uw College in Uwe
genoemde missive opgegeven zijn.
Gaarna zullen wij thans van U vernemen of Uw College
zich met onze opgave kan vereenigen.
Regenten van het H. G. of Arme Wees en Kinderhuis.
J. C. van der Lip, Voorzitter.
A. Corts, Secretaris.
Aan Burg. en Wetli. der gemeente Leiden.
Bijlage V.
Leiden, den 19en Maart 1907.
Naar aanleiding van uw schrijven van 15 Maart j.l. no. 233,
hebben wij de eer u te berichten, dat het ons bekend was,
dat van de 2 kinderen Heyn en de 3 kinderen Chrispijn de
verblijfplaats van de moeder bekend was, toen deze kinderen
in uwe stichting werden opgenomen. Aangezien echter niet
alleen de kinderen Heyn, maar ook de kinderen Chrispijn
zijn onechte, door de moeder niet-erkende kinderen, zoodat
tusschen die kinderen en hunne moeder geenerlei rechtsband
bestaat, hebben wij gemeend, dat deze kinderen niet voor
het subsidie in aanmerking konden komen, aangezien zij vol
komen met weezen op één lijn kunnen worden gesteld.
Evenzoo meenden wij dat het kind Bink, hoewel de ver
blijfplaats van ziin vader tijdens zijne opneming bekend was,
buiten beschouwing moest blijven, aangezien bij de opne
ming bepaald werd, dat de vader jaarlijks f 100.— van zijn
pensioen zou afstaan ten einde in het onderhoud van zijn
kind te voorzien. Dat die uitkeering van den vader slechts
eenmaal heeft plaats gehad, was ons onbekend, maar kan
daarom, naar wij meenen, toch geen reden zijn, waarom de
gemeente thans ook voor dit kind jaarlijks f '100.— zou
betalen.
Blijven ten slotte de 4 kinderen Rijgersveer en de 2 kin
deren van den Broek, waarvan wij gaarne na de ons door u
verstrekte inlichtingen erkennen, dat ook deze voor de sub
sidie in aanmerking behooren te komen.
Ten aanzien van de kinderen Rijgersveer werd bij het
dezerzijds ingesteld, zeer veel omvattend en zeer tijdroovend
onderzoek in de registers van het armwezen over het hoold
gezien dat de brief van 17 Mei 1897, die eigenlijk over een
kind Langebeek handelt, daarna in een tweede gedeelte nog
even op de kinderen Rijgersveer terugkomt, van wier vader
de verblijfplaats inmiddels was opgespoord. Bij de kinderen,
van den Broek was verzuimd te vermelden, dat de verblijf
plaats van de moeder in het gesticht Endegeest bekend was.
Behalve de ons reeds door u opgegeven 13 kinderen, zullen
dus nog 6 kinderen voor de subsidie in aanmerking komen,
zoodat alles te zamen genomen, hun getal 19 zal bedragen.
Intusschen zal vooralsnog niet tot de uitkeering van de
subsidie kunnen worden overgegaan, aangezien het desbe
treffend Raadsbesluit tot dusver nog niet van hoogerhand
werd goedgekeurd.
Ten slotte veroorloven wij ons de vraag of voor Catharina
van den Broek, die op 22 dezer den leeftijd van 18 jaar zal
bereiken, dan niet het oogenblik zal gekomen zijn, waarop
zij zelve buiten het gesticht in haar onderhoud zal moeten
voorzien. In dat geval toch zou het aantal kinderen tot 18
kunnen worden teruggebracht.
Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Aan Heeren Regenten van het H. G. of Arme Wees- en
Kinderhuis alhier.
Bijlage VI.
Leiden, den 30en Maart 1907,
Naar aanleiding van Uwe missive d.d. 19 Maart j l. hebben
wij de eer U mede te deelen, dat wij door de daarin vervatte
beschouwingen geenszins overtuigd zijn geworden, dat wij tot
de opname van de kinder en Hein en Chrispijn verplicht waren.
Wij toch moeten in ons Geslicht opnemen weezen, maar wij
zijn ons niet bewust van de verplichting om ook die kinderen
op te nemen, die met weezen op één lijn gesteld kunnen
worden. Ware dit zoo, dan zouden er eigenlijk in het geheel
geen kinderen onverplicht door ons opgenomen zijn, daar toch
van alle in onze Inrichting verpleegd wordende kinderen
hetzelfde gereedelijk gezegd zou kunnen worden.
Bovendien wijzen wij er U op, dat door Uw College het
standpunt is ingenomen, dat een kind dan onverplicht opge
nomen is, wanneer ten tijde der opname de verblijfplaats van
een der ouders bekend was en dit was zeer zeker met de
bedoelde kinderen het geval. En nu heeft het ons ten zeerste
verbaasd, dat waar Uw aan ons gericht verzoek tot opname
gegrond was wat de kinderen Hein betreft, op de omstandigheid
dat de moedei'in het Academisch Ziekenhuis verpleegd werd en
wat de kinderen Chrispijn betreft, op de omstandigheid eerst, dat
de moeder lijdende was aan zwakke geestvermogens, later
dat zij naar het »Huis van Barmhartigheid" te Wagenborgen
geexpedieerd zou worden, wij thans van U de bewering moeten
vernemen, dat die kinderen rechtens geen rnoeder bezitten.
Wij zijn dan ook van oordeel, dat wij deze kinderen terecht
hebben genoemd bij die, voor welke ingevolge Raadsbesluit
subsidie verleend dient te worden.
Intusschen verklaren wij ons bereid van de aanspraken
die wij dus o i. ten opzichte van deze kinderen zouden kunnen
doen gelden, afstand te doen, doch enkel en alleen op grond
dat het aantal gesubsidieerde kinderen, al is het dan ook
geheel buiten onze schuld, veel grooter is geworden dan de
Gemeenteraad, die wel heeft moeten aannemen, dat het een
14tal zou wezenheeft kunnen verwachten.
Wij kunnen echter dezelfde concessie niet doen ten opzichte
van het kind Bink. Het is ons, eerlijk gezegd, niet duidelijk
op welken grond Uw College ook dit kind van de lijst der
onverplicht opgenomenen wilt afvoeren.
Vast staat, dat wij dit kind op Uw verzoek hebben opge
nomen en dat ten tijde der opneming de verblijfplaats van
den vader bekend was.
En hoe kan nu, zoo vragen wij met bescheidenheid, het
feit dat wij eenmaal door tusschenkomst van Uw College
f 100.— verpleeggeld hebben ontvangen, te niet doen de ver
plichting der Gemeente, om ons voor dit kind de vastgestelde
bijdrage te verleenen? liet is toch buiten kijf, dat dit kind
onder de onverplicht opgenomenen moet gerangschikt worden,
hetgeen dan ook door Uw College niet weersproken is Wij
verwachten, dat Uw College bij nader inzien de juistheid van
onze zienswijze ten opzichte van dit kind zal toegeven en
het hieromtrent gevoerd verweer zal- laten varen.
Ten slotte deelen wij U nog mede in antwoord op Uwe
vraag met betrekking tot de verpleegde Catharina v. d. Broek,
dat volgens de regelen van onze Inrichting de meisjes op
20-, de jongens op 19 jarigen leeftijd wanneer zij ten minste
in eigen onderhoud kunnen voorzien ons Gesticht verlaten
en Uw College zal het ons zeker wel niet kwalijk nemen,
dat wij hierin, tengevolge der ons toegekende subsidie, geen
verandering kunnen brengen.
Met genoegen namen wij kennis van Uwe missive van den
26en dezer houdende mededeeling, dat Ged. Staten het Raads
besluit, waarbij ons College subsidie werd toegekend, hebben
goedgekeuid.
Regenten van het Heilige Geest of
Arme Wees- en Kinderhuis.
J. C. van der Lip, Voorzitter.
A Corts, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Bijlage VII.
Leiden, den 8en April i907.
In antwoord op uw schrijven van 30 dezer, no. 238, heb
ben wij de eer u te berichten, dat wij zoowel ten aanzien
van de kinderen Hein en Chrispijn, als ten aanzien van het
kind Bink het bij ons schrijven van 19 Maart jl. no 3/18 R
ingenomen standpunt meenen te moeten handhaven.
Immers de kinderen Hein en Chrispijn staan als niet-erkende
kinderen van een natuurlijke moeder met weezen volkomen
gelijk. Uwe stichting was dus naar het ons voorkomt tot de
opname ook dier kinderen verplicht. Dat wij deze kinderen niet
weezen noemdenmaar eenvoudig van hen zeidendat zij met
weezen op één lijn kunnen worden gesteld', laat zich gereede-