106
deze wijze niet onbelangrijk zou kunnen worden ontlast'
(pag. 13, 1e kol.)
Nadat uwe Raad besloten had tot toekenning eener subsidie
voor elk onverplicht opgenomen kind, moest natuurlijk vast
gesteld worden, welke kinderen als zoodanig aangemerkt
moesten worden.
B W. berichtten ons bij schrijven van den 15 Februari '07
dat naar hunne meening als onverplicht opgenomen beschouwd
moesten worden, die kinderen, waarvan bij de opneming de
verblijfplaats van beide of een der beide ouders bekend was.
In dit schrijven gaven B. W. ons 14 kinderen op met wie
zulks, naar hun oordeel, het geval was en voegden aan deze
opgave dit toe
«Mochten naar uwe meening nog andere kinderen
voor de berekening van het totaal bedrag der subsidie
over 1907 in aanmerking komen, zoo zal het ons aange
naam zijn opgave van de namen dier kinderen van u te
mogen ontvangen."
Eerst na ontvangst van dit schrijven bestond er voor ons
aanleiding na te gaan, hoe het gesteld was met de bekend
heid der verblijfplaats van de ouders, ten tijde van de opneming
van de kinderen in ons Gesticht en dat onderzoek bracht aan
het licht dat er nog meer kinderen in onze Inrichting ver
pleegd werden, waarvan de verblijfplaats der ouders op het
oogenblik der opname bekend was, dan het ons door B. W.
opgegeven 14 tal. Voldoende aan het verzoek van B. W.
deelden wij hen het resultaat van ons onderzoek mede.
Naar aanleiding hiervan merken B. W. in hunne missive
van 1 April 1907 het volgende op:
«Wat eindelijk uwe opmerking betreft, dat het aan
tal gesubsidieerde kinderen geheel buiten uw schuld
veel grooter is geworden dan de Raad heeft kunnen
verwachten, wenschen wij u alleen in herinnering te
brengen dat uw college, nadat het ons in onze verga
dering van 12 April 1906 een opgave had toegezegd van
de namen der in het Weeshuis opgenomen kinderen, die
naar onze meening voor een subsidie in aanmerking
konden komen destijds niet in staat scheen die toezeg
ging gestand te doen. Immers wij ontvingen slechts een
lijst, waarop al de 73 kinderen, waarvoor door u subsidie
was gevraagd, voorkwamen. Maar nauwelijks was het
raadsbesluit in onzen geest en in anderen zin, dan uw
college gaarne had gezien, gevallen, of uw college was
in staat ons zeer nauwkeurig al die kinderen op te geven,
die naar zijne meening door ons college waren over het
hoofd gezien."
Dat ons hierbij wordt tenlaste gelegd dat wij eerst tegen
over B. W. de noodige gegevens hebben achtergehouden,
waarmede wij naderhand, toen ons belang het meebracht,
voor den dag zijn gekomen is duidelijk, en dat hierin ligt
een beschuldiging van kwade trouw, zal wel niet nader door
ons behoeven te worden aangetoond.
Ondergeteekenden meenen hiermede aan uw verlangen vol
daan te hebben. Zij willen u nog voor alle zekerheid in her
innering brengendat zij ook nog een derde en in hun oog
een niet mindere ernstige grief genoemd hebbenwaaromtrent
uwe Raad geen nadere opheldering gevraagd heelt, n.l. deze,
dat een schrijven van B. W. (en hiermede is bedoeld het
schrijven van 8 April jl., waarvan hierboven een zinsnede is
aangehaald) is gesteld in een voor hun college zeer onaan-
genamen en krenkenden toon.
't Welk doende enz.
J. C. van der Lip.
Abr. Corts.
A. Beets.
W. J. Suringar.
A. H. Dros.
Melchior.
E. J. Kindermann
Klinkhamer.
II. J. C. Hartevelt.
C. H. G. van Opiiujjsen—
Van Steeden.
J. Heeres—
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Bijlage I.
Leiden, 23 Januari 1906.
archivaris Mr. Ch. M. Dozy en een van den tegenwoordigen
titularis Mr. Dr. J. C. Overvoorde, betreffende de verplichting
van de door u beheerde stichting om ook houkinderen op te
nemen.
Alvorens den Gemeenteraad omtrent het ingediende verzoek
van praeadvies te dienen scheen het ons wenschelijk u met
den inhoud dier rappoiten in kennis te stellen, aangezien het
ons niet onwaarschijnlijk voorkwam, dat die kennisneming u
alsnog aanleiding zou kunnen geven in het ingediende verzoek
wijziging te brengen.
Immers, naar het ons voorkomt, kan het na de lezing dier
rapporten voor niemand meer twijfelachtig zijn, dat het
weeshuis verplicht is niet alleen weezen maar ook houkinderen,
zoowel de heele als de zoogen halve houkinderen, op te nemen,
en te verplegen.
Met deze wetenschap zou ons college dan ook geen vrijheid
kunnen vinden gunstig op het door u bij den Raad ingediend
adres te adviseeren, althans niet voor zooveel de houkinderen
betreft.
Wel daarentegen zijn wij bereid den Raad voor te stellen
aan het Weeshuis een vergoeding toe te kennen voor de
kosten van verpleging van die kinderen, die geheel onver
plicht op verzoek van ons college worden opgenomen.
En deze vergoeding behoort, in billijkheid te worden berekend.
Het komt ons voor, dat de kosten door het weeshuis voor
deze kinderen gemaakt, geheel behoorert te worden gedekt en
dat dus, indien een uitkeering van f 30.per kind daarvoor
niet toereikend mocht zijn, ook een hoogere uitkeering moet
worden verleend.
Aangenaam zal het ons zijn te mogen vernemen of uw
college na het bovenstaande te hebben overwogen, het ingediend
verzoek ongewijzigd wenscht te handhaven dan wel of wellicht
een nader verzoek van u mag worden tegemoet gezien.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Heeren Regenten van het H. G. of
Arme Wees- en Kinderhuis, alhier.
Bijlage II.
Leiden den 22 Februari 1906.
Naar aanleiding van het door u in den loop van het vorige
jaar bij den Gemeenteraad ingediend verzoek om een subsidie
uit de gemeentekas ten behoeve van het H. G. of Arme
Wees- en Kinderhuis, hebben wij de eer IJ hiernevens
afschriften te doen toekomen van een tweetal aan ons college
uitgebrachte rapporten, een van den vroegeren gemeente-
Wij hebben de eer 11 naar aanleiding Uwer missive van
den 23en Januari jl. in zake het door ons aan den Gemeente
raad gericht verzoek om subsidie mee te deelen, dat wij niet
zonder eenige verwondering van den inhoud daarvan hebben
kennis genomen. Het doel toch dier missive is alleen om er
ons College op te wijzen dat wij verplicht zijn in ons Ge
sticht de zoogenaamde houkinderen op te nemen. Welnu, wij
meenen deze onze verplichting nooit of te nimmer door daad
of woord ontkend te hebben. Volmondig erkennen wij deze
verplichting die voor zoover wij weten, steeds in confesso is
geweest. Ook uit ons genoemd adres aan den Raad der ge
meente kan, dunkt ons, moeielijk afgeleid worden dat wij aan
de op ons rustende verplichting wilden tornen. Alleen hebben
wij er op gewezen dat naar onze meening dikwijls door Uw
College kinderen aan ons worden toegewezen van wie het,
minstens genomen, twijfelachtig mag worden genoemd of zij
wel onder het begrip «houkinderen" te rangschikken zijn.
Waren wij van meening geweest dat wij niet genoodzaakt
konden worden de zoogenaamde houkinderen op te nemen
dan zouden wij waarschijnlijk ons verzoekschrift in een anderen
vorm hebben gegoten. Wij zouden dan bezwaar hebben kunnen
maken om in het vervolg deze kinderen te blijven opnemen
tenzij wij van Gemeentewege subsidie zouden ontvangen. In
het volle bewustzijn echter onzer verplichting tot opname
hebben wij alleen aan den Raad met gepasten aandrang zeer
beleefd verzocht ons voortaan een geldelijke toelage wel te
willen toekennen. Daarom heeft het ons eenigermate bevreemd
dat Uw College bij gemelde missive het noodig heeft geacht
ons nog eens op onze verplichting tot opname der houkinderen
te wijzen.
Ook heeft het, eerlijk gezegd, eenigszins onze bevreemding
gewekt dat Uw College van meening is op grond dier ver
plichting niet gunstig bij den Raad op ons verzoek te mogen
adviseeren. Met bescheidenheid vragen wijIs dan daarmede
de zaak beslist? Kan of mag dan de Gemeente onze inrichting
niet subsidiëeren wanneer wij verplicht zijn kinderen op bevel
van Burgemeester en Wethouders op te nemen Is er dan
niet veel meer aan te voeren voor het tegenovergestelde stand
punt n. 1. dat het billijk is dat de Gemeente geldelijk steunt
een inrichting waarin kinderen op last van Burgemeester en
Wethouders opgenomen moeten worden, wanneer duidelijk
blijkt dat die inrichting dien geldelijken steun niet kan ont
beren, te meer waar die inrichting in vroegere tijden, toen de
meer genoemde verplichting ook al bestond, voortdurend zeer
aanzienlijke toelagen uit de Gemeentekas genoten heeft.
Wij hebben dan ook geen termen kunnen vinden om, na
kennisneming Uwer missive, in ons verzoek eenige wijziging
te brengen, ja, wat meer zegt, wij zouden ons niet verant-
W. M. UUI.ENBECK
ILPSEMA VlNCKERS.