92 dat zij beleefd wenschen op te merken dat omligging der vaart reorganisatie der dienst noodig maakt, doch naar hun bescheiden meening noch wel 3 a 4 jaren kan duren, waarom requestranten zich tot Uwe Edelachtbaren wenden met het verzoek, reeds nu deze verhooging toe te staan, om in de dringende behoeften in verband met de tegenwoordige tijds omstandigheden te kunnen voorzien. 't Welk doende J. Karreman. 141206. Ph. Smits. N°. 158. Leiden, 28 Mei 1907. Het u bekende verzoek van 96 bewoners en omwonenden van het Rapenburg om tot demping van de Rapenburger gracht over te gaan, werd gevolgd door het u eveneens be kende adres van de afdeeling Leiden van de Schippersvereeniging Schuttevaer, waarin bezwaren tegen die demping worden in gebracht ten aanzien van het gedeelte tusschen de Vliet en den Nieuwen Rijn en een aan ons college gericht adres van het bestuur der vereeniging Oud-Leiden, waarin die demping op algemeene gronden mede ernstig wordt ontraden. Beide adressen zijn onder de bijlagen dezes opgenomen. De bezwaren door «Schuttevaer" geopperd zijn volkomen gegrond. Werd tot de demping ook van dat gedeelte van het Rapenburg besloten, dat tusschen de Vliet en den Nieuwen Rijn gelegen is, dan zouden alle schippers die van de Vliet komende hun ligplaats aan den Nieuwen Rijn wenschen te bereiken, den zeer langen omweg moeten maken over Rijn en SchiekanaalGalgewaterOude Vest en Mare. Maar nog afgescheiden van dit bezwaar, zou er van een demping van dit gedeelte van het Rapenburg toch geen sprake kunnen zijn zoolang niet, door de omlegging van de groote vaart, de ge meente tegenover de provincie hare vrijheid zal herkregen hebben om dit gedeelte van de provinciale vaart voor het verkeer te sluiten. Maar ook tegen de demping van het andere deel van het Rapenburg bestaan overwegende bezwaren. Wij zijn dit ge heel met de vereeniging Oud-Leiden, de Commissie van fabricage en den Directeur van Gemeentewerken eens. Wij zullen dan ook bij die bezwaren niet lang behoeven stil te staan. Zij springen zoozeer in het oog, dat breede toelichting overbodig schijnt. In de eerste plaats, en dat mag zeker het hoofdbezwaar heeten, zou door de demping een van de schoonste en schilderachtigste gedeelten van onze stad verloren gaan. Wij zouden dan ook niet aarzelen in die demping een daad van vandalisme te zien, zoolang niet alle andere middelen, welke zouden kunnen worden aangewend om in den nood der Rapenburgbewoners te voorzien, zijn uitgeput. Naast dit aesthetisch bezwaar staan bezwaren van hygië- nischen aard van niet veel minder gewicht. Demping van het Rapenburg zonder meer zou leiden tot toenemende vervuiling van andere stadsgrachten. Nog daargelaten de kleinere zijgracht jes, die spoedig mede zouden moeten worden gedempt, zou de toestand van het Levendaal geheel onhoudbaar worden. Bovendien zouden de bewoners van het Rapenburg zelf en die van de daarachter gelegen huisjes veel last van vocht krijgen wanneer tengevolge van de demping het grondwater in zijn natuurlijke afwatering werd belemmerd. Ook de alleszins gegronde vrees, dat tengevolge van de zandaanplemping de schoone boombeplanting van het Rapen burg zou te niet gaanzou op zich zelf reeds een reden zijn om niet tot de demping over te gaan. Ten slotte het financieele bezwaar. Wij noemen dit in de laatste plaats omdat hethoe gewichtig ookook naar onze meening niet van de demping zou mogen terughouden, indien daardoor het gewenschte resultaat kon worden verkregen, zonder dat andere nadeelen daartegenover stonden. Nu evenwel blijkt dat reeds om tal van andere redenen de demping te ont raden is, zouden de zeer belangrijke uitgaven, daarvoor ver- eischt, zeker te minder gerechtvaardigd zijn. De kosten van demping worden door den Directeur van Gemeentewerken volgens een door hem gemaakt schetsont werp globaal geschat op f 132.000.Daaronder zijn dan niet begrepen de kosten van demping van de Groenhazengracht en van de Doelengracht hoewel zeker spoedig ook tot demping daarvan zou moeten worden overgegaan. Volstrekt noodzakelijk zal het in ieder geval zijn tegelijk met het Rapenburg ook dat gedeelte van de Groenhazengracht te dempen, dat tusschen het Rapenburg en de Doelengracht gelegen is. Ook de kosten van de op het Rapenburg aan te brengen brandkranen en die van de aldaar te plaatsen beerputten welke laatste, geraamd op 5000.echter door de huis eigenaren zelf zouden moeten worden gedragen, zijn niet in bovenstaand bedrag begrepen. En waar in die raming van ƒ132.000.de eigenlijke dem ping met zand slechts voor ƒ30.000.voorkomt, en dit laat ste bedrag feitelijk weer bijna uitsluitend is samengesteld uit de kosten van vervoer en uitstorting van het zand, kan de opmerking van adressanten aan het slot van hun adres, dat het zand zelf wellicht geheel kosteloos zou kunnen worden ver kregen zeker weinig ter zake afdoen. Voorts werden enkele andere bezwaren geopperd waarover men verschillend kan denken. Zoo schijnt ons het bezwaar, aan de belemmering der scheepvaart ontleendwaar in het Rapenburg weinig of geen scheepvaart is, overdreven. Even min zijn wij het met de vereeniging Oud-Leiden en den Directeur van Gemeentewerken eens, dat de toestand van het Rapen burg, na de demping, bepaald zoo ongunstig zou moeten worden. Wij kunnen waarlijk niet inzien, waarom daar niet een schoone wandelweg midden in het centrum der stad zou kunnen worden geschapen. Maar hoe dit zijde reeds geopperde bezwaren zijn van zoo verscheiden aard en zoo afdoende, dat bij het boven staande zeker wel niets anders zal behoeven te worden gevoegd om het u duidelijk te doen zijn, waarom ons college, met de commissie van fabricage, u de demping van het Rapenburg ten ernstigste meent te mogen ontraden. Blijkt dus dat het euvel, waarover terecht door de bewoners van het Rapenburg zoo zeer wordt geklaagd, de ondragelijke stankwelke het water van die gracht op enkele dagen van het jaar verspreidt, door demping niet kan worden wegge nomen de Directeur van Gemeentewerken heeft zijn onder zoek niet tot die demping alleen bepaald, maar tevens nagegaan of het Rapenburg op andere wijze zou kunnen worden geholpen. Hij geeft daartoe twee middelen aan. In de eerste plaats de demping van het Levendaal. Het Levendaal is de voornaamste oorzaak van de vervuiling van het Rapenburg en de Directeur van Gemeentewerken is vast overtuigd dat de stankontwikkeling van het Rapenburg door de demping van het Levendaal zeer aanzienlijk zou vermin deren. De kosten dier demping worden globaal geschat óp 142.000.dus nog ƒ10.000.hooger dan die van het Levendaal. De Directeur zelf wijst echter op twee bezwaren tegen die demping: Het principieele bezwaar dat de ontworpen rioleering van het Levendaal niet zou passen in het algeheele rioleerings- plan voor de geheele gemeente van den heer Broekman en dus de uitvoering van dat eenig afdoend plan voor goed on mogelijk zou maken. En het gevaar, dat de demping van het Levendaal volgens het door hem ontworpen plan zou leiden tot toenemende verontreiniging van den Nieuwen Rijn waarin de riolen van het gedempte Levendaal zouden moeten loozen. Beide bezwaren schijnen ons met de commissie van fabri cage overwegend. Mocht ooit te eeniger tijd, en wij hopen altijd nog dat dit eenmaal het geval zal kunnen zijn, omdat alleen daardoor aan het rioleeringsvraagstuk dezer gemeente een afdoende oplossing zou worden gegeventot de uitvoering van het plan Broekman worden overgegaan, dan zou het thans aan de demping van het Levendaal ten koste te leggen bedrag nagenoeg geheel nutteloos zijn besteed. En ook over het gevaardat tengevolge van de demping van het Levendaal nu ook de Nieuwe Rijn tot de noodlijdende grachten onzer gemeente zou gaan behoorenmag zeker niet te licht worden gedacht. Ook van de demping van het Levendaal alleen kan dusnaar wij meenengeen sprake zijn. Het tweede middel, waarop de Directeur van Gemeente werken de aandacht vestigt, is een gedeeltelijke uitvoering van het rioleeringsplan van den heer Broekman, n.l. beperkt tot het stadsgedeelte begrepen tusschen den Nieuwen Rijn en de beide zuidelijke singels en met wegpersing van den rioolinhoud naar het üegstgeester kanaal. Nog daargelaten evenw;el of de Provincie en het hoogheemraadschap van Rijnland hunne toestemming tot loozing in het üegstgeester kanaal zouden geven, zijn wij het geheel met de commissie van fabricage eens, dat wegens de hooge kosten, welke ook aan deze partieele uitvoering zijn verbonden en welke ge raamd worden op ƒ450.000.—, onder de gegeven omstandig heden ook daarvan moet worden afgezien. Immers neemt men aan dat rente en aflossing niet meer dan 6°/o zullen behoeven te bedragen, dan zal naar de Directeur van Gemeentewerken berekende, toch jaarlijks aan kosten van exploitatie in een bedrag van ƒ40 000.moeten worden voorzien. Hoeveel er dus ook voor de uitvoering van dit partieele rioolbemalings- plan te zeggen is, in een tijdperk, waarin de plaatstelijke directe belasting allengs stijgende is en de electrische centrale zijne eerste moeilijke jaren nog zal moeten doormaken, mag over een zoo belangrijke jaarlijksche uitgave zeker niet wor den gedacht. Intusschen, gelijk de commissie van fabricage terecht op merkt, de vraag wat tot verbetering van den toestand van het Rapenburg moet worden gedaanindien dit niet gedempt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 4