91
Littere d van dat artikel wordt gelezen:
»d. voor een leerares of leeraar in de geschiedenis en aard
rijkskunde op1600.
Art. 2.
Aan art. 3 der verordening wordt toegevoegd een nieuw
lid, luidende:
»voor de onder h genoemde op 2 uren".
Art. 3.
In art. 4, 2e lid, le regel wordt gelezen, in plaats van
»en e"»e en h".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 157. Leiden, 28 Mei 1907.
Bij de behandeling van Volgnr. 125 van de gemeente-be
grooting in het vorige jaar werd in verschillende secties aan
gedrongen op verbetering van de positie der brugwachters,
terwijl tevens invoering van het drieklassenstelsel werd aan
bevolen. Wij antwoordden toen dat een wijziging van de
salarisregeling ons op dat tijdstip niet gewenscht voorkwam,
omdat, in verband met de omlegging van de vaart, een alge-
heele reorganisatie van den havendienst betrekkelijk spoedig
onder de oogen zou moeten worden gezien. En blijkens het
verslag van de Raadszitting van den 31en October 1906 werd
dit gevoelen door Uwe Vergadering gedeeld.
Niettemin bereikte U den 14en December d. a. v. nevens
gaand adres van de brugwachtersvereeniging «Verbetering
zij ons streven", waarbij in verband met de omstandigheid
dat omlegging van de vaart nog wel 3 a 4 jaren zou kunnen
uitblijven, andermaal op tractementsverhooging werd aange
drongen.
Dit adres geeft ons aanleiding U nogmaals een kort over
zicht te geven van de geschiedenis van de salarisregeling
der brugwachters.
In 1881 werden de brugwachters als stedelijke ambtenaren
in dienst genomen. Hun wedde bedroeg toen ƒ400.
Met ingang van 1 Juli 1895 werd dit salaris met 50.
verhoogd en dus gebracht op ƒ450.per jaar.
Met 1 Januari 1900 werd het tweeklassenstelsel ingevoerd.
Het salaris van de brugwachters le klasse werd toen ver
hoogd tot ƒ500.terwijl die der 2e klasse een wedde van
450.— behielden.
Den len Januari 1902 verkregen beide klassen een ver
hooging van 25.zoodat de tractementen klommen tot
ƒ475.en ƒ525.
Daarna op 1 April van dat jaar, bij de invoering van het
weduwen- en kinderenpensioenontvingen beide klassen nog
een toelage van ƒ0.40 'sweeks of ƒ20.80 per jaar, zoodat de
wedden der brugwachters thans bedragen resp, ƒ495.80 en
ƒ545.80.
Sinds 1895 zijn dus de salarissen der brugwachters met
24 a 36 gestegen.
Behalve dit salaris in geld hebben de brugwachters echter
nog het genot van vrije kleeding en schoeisel waarvan
de waarde getaxeerd wordt op 65.per jaar. Aangezien
hetgeen er jaarlijks van deze som voor kleeding en schoeisel
niet verbruikt wordt, voor de brugwachters wordt ter zijde
gelegd, kan er geen bezwaar bestaan om dit bedrag ten volle
bij het hun in geld uitgekeerde salaris op te tellen, zoodat
dus hun jaarwedde in het geheel thans bedraagt ƒ560.80 en
610 80.
Blijkt dus uit het bovenstaande dat in de salarisregeling
van de brugwachters in het laatste tiental jaren een niet on
belangrijke verbetering is gebracht, dat neemt intusschen niet
weg, dat ons uit een bij hernieuwing ingesteld onderzoek
gebleken is, dat die regeling ook zoo thans nog wel eenigszins bij
die in andere gemeenten als 's Gravenhage, Schiedam en
Haarlem achterstaat.
Na rijpe overweging komt het ons dan ook voor dat er,
ook al zal betrekkelijk spoedig tot een algeheele reorganisatie
van den dienst moeten worden overgegaan, toch wel termen
aanwezig zijn om de brugwachters reeds thans eene ver
hooging van wedde toe te kennen. Juist evenwel omdat in
voering van het drieklassenstelsel met zulk een reorganisatie
ten nauwste samenhangt, kan daarvan, nog afgescheiden van
andere bezwaren, uit den aard der zaak geen sprake zijn.
Wij stellen U dan voor de jaarwedde van de brugwachters
2e klasse, thans bedragende met inbegrip van den toeslag
voor pensioensbijdrage, 495,80, te verhoogen tot een aan
vangswedde van 500,met twee verhoogingen, telkens na
5 jaar dienst als zoodanig, van 25.en die van de brug
wachters le klasse, thans bedragende met inbegrip van den
toeslag 545.80, te verhoogen tot een aanvangswedde van
600, eveneens met twee verhoogingen, telkens na 5 jaar
dienst als zoodanig, van 25,—, een en ander met, als tegen
woordig, het genot van vrije kleeding en schoeisel; maar dan
ook voor het vervolg te doen vervallen de toelage voor de
pensioensbijdrage, waardoor dan tevens, althans voor deze
cathegorie van ambtenaren, deze onregelmatigheid uit het
bedrag der genoten wedden zal vervallen.
Wordt evenwel dezè wijziging in de salarisregeling van de
brugwachters aangebracht, dan zal noodwendig ook de wedde
van de havenrechercheurs eenigszins moeten worden verhoogd.
Immers hunne wedde bedraagt thans 650.— benevens een
toeslag van 15.60 0.30 per week) en het genot van vrije
kleeding en schoeisel, getaxeerd op 100,Stijgt nu de
maximum-wedde van de brugwachters le klasse tot 050,—
dan zou er nagenoeg geen verschil meer zijn tusschen het
tractement van den hoogstbezoldigden brugwachter en dat
van den boven hem geplaatsten rechercheur. Wij geven U
daarom in overweging om de havenrechercheurs een aanvangs
wedde toe te kennen van 675.met twee verhoogingen,
telkens na 5 jaar dienst als zoodanig van ƒ25,—benevens het
genot van vrije kleeding en schoeisel, terwijl dan voor deze
ambtenaren de thans genoten toeslag voor pensioensbijdrage
van zelf zal komen te vervallen, aangezien door de toegekende
verhooging hun pensioensgrondslag van den aanvang af meer
dan 750.— zal bedragen.
Wordt door Uwe Vergadering tot deze verschillende wijzi
gingen in de salarisregeling van de havenrechercheurs en
brugwachters beslotendan zullen, over een vol jaar berekend,
deze salarissen tezamen meer bedragen dan thans: over 1907
1519.80, over 1908 1569.80, over 1969 1694,80, over
1910 1969.80, over 1911 2219.80, enz., en eindelijk o"ver
1916, wanneer alle brugwachters in beide klassen 10 jaren als
zoodanig dienst zullen hebben gedaan, 2494.80.
Wij stellen U intusschen voor deze regeling eerst te doen
ingaan op 1 Juli a. s. zoodat voor het loopende jaar in een
hoogere uitgave zal moeten worden voorzien van 760,
Aangezien evenwel op den post voor Onvoorziene Uitgaven
nog slechts 144.beschikbaar zijn zal dat bedrag langs
anderen weg moeten worden gevonden. Wij stellen U daartoe
voor over te gaan tot vaststelling van een suppletoire begrooting,
waarbij in ontvangst Volgn. 36 der begrooting Opbrengst van
de Plaatselijke Directe Belasting, zonder bezwaar met dit
bedrag van 760.kan worden verhoogd.
Alles te zamen genomen .geve.n,. wij u dus in, overweging
1°, de salarisregeling van de havenrechercheurs, en de
brugwachters vast te stellen als volgt:
voor de havenrechercheurs: aanvangswedde 675.met
2 verhoogingen, telkens na 5 jaren dienst, als zoodanig van
25.tot een maximum van 725.benevens het genot
van vrije kleeding en schoeisel geschat op 100.
voor de brugwachters le klasse: aanvangswedde 600.—
met 2 verhoogingen, telkens na 5 jaren dienst als zoodanig,
van 25.tot een maximum van 650.— benevens het
genot van vrije kleeding en schoeisel, geschat op 65.
voor de brugwachters 2e klasse: aanvangswedde 500.
met 2 verhoogingen, telkens na 5 jaren dienst als zoodanig,
van 25— tot een maximum van ƒ550.benevens het
genot van vrije kleeding en schoeisel, geschat op 65.-—;
2°. te besluiten, het Raadsbesluit van 5 Juni 1902,
krachtens hetwelk aan de stadswerklieden en daarmede ge
lijk te stellen cathegoriën van ambtenaren, in verband met
de hun opgelegde verplichting om bij te dragen voor weduwen-
en kinderpensioen, voor zoover hunne pensioensgrondslagen
binnen zekere grenzen begrepen zijn, een verhooging van
bezoldiging wordt toegekend, ten aanzien van de brugwach
ters in het vervolg buiten toepassing te stellen
3°. te besluiten dat de sub le en 2e bedoelde regelingen
zullen ingaan op 1 Juli a s en
4°. over te gaan tot de vaststelling van den hierbij over-
gelegden suppletoiren begrootingsstaat, bedragende in ontvang
en uitgaaf ƒ720
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edelachtbare Raad der gemeente Leiden.
Geven eerbiedig te kennen ondergeteekende Joseph Karre-
man en Philippus Smits beiden brugwachters in dienst dei-
gemeente Leiden, respectievelijk President en 1ste Secretaris
der vereeniging van brugwachters der gemeente Leiden onder
de zinspreuk, Verbetering zij ons Streven, goedgekeurd bij
Kon. Besl. van 1 Februari 1902 Staatsbl. n°. 45
dat hen in de algemeene ledenvergadering gehouden
11 December 1906 is opgedragen aan Uwen Raad eerbiedig
te verzoeken hunnen tractementen met het jaar 1907 alsnog
te willen verhoogenaangezien het voor hen niet mogelijk
is, met het bestaande in gepaste zuinigheid met hun gezinnen
te kunnen leven