DONDERDAG 2 MEI 1907.
kwamen, dat de stand van den Rijn zeer laag was. Nu mag
de Leidsche of Vaartsche Rijn den naam gemeen hebben met
den Rijn bij Keulenmaar meer hebben zij toch zeker niet
gemeen en wanneer de Rijn bij Keulen laag is, kan er in
Zuid-Holland genoeg water zijn, om te kunnen spuien.
In diezelfde vergadering heeft de heer Reimeringer gezegd,
dat het water Dinsdag nog stonk, terwijl ik had verklaard, dat
Zaterdagmiddag het water reeds helder wasnadat men
Zaterdags met spuien begonnen was. Toen zeide de heer de
Vries zeer terechtdat hoewel hij met genoegen gehoord had,
dat het water volgens mij Zaterdagmiddag helder was, het
spuien toch niet veel gaf, wanneer het water Dinsdag nog
stonkdus na drie dagen van spuien. Er is in het geheel
vier dagen gespuid, n.l. Zaterdag, Zondag, Maandag en
Dinsdag.
Nu had ik 's Zondags ook in het Plantsoen den onaangenamen
stank van het water waargenomen en toch had ik in mijne
fabriek opgemerktdat het water een dag te voren goed was,
na eene spuiïng van 17 uren.
Voor dit alles is echter een zeer verklaarbare reden te
vinden. Het weer was in die dagen verschrikkelijk broeiend
en er was weinig of geen wind. De gassen, die uit het water
opstijgen, zijn de zware gassen en blijven dan hangen. Daar
bij waren de boomenzooals de heeren zich misschien nog
wel herinneren zullen, verleden jaar in dien tijd nog volop
in blad en werkten dus mede, om het verspreiden van zware
gassen tegen te houden. Toen er dan ook 's Woendags wind
kwam opzettenwaren de gassen dan ook spoedig verjaagd
en was er geen lucht meer in de stad te bespeuren. Dat is
precies hetzelfde als wat wij waarnemen in de huizen. In de
W.C.'s worden luchtraampjes, dikwijls ook luchtkokers, ge
maakt. De luchtraampjes behooren eigenlijk gelijkvloers te
zijn. Als nu de deur opengaat, komen de gassenvooral als
er een luchtkoker aanwezig is, in plaats van naar buiten,
zeer snel in de corridors. Ik geloof, dat ik, ook met dit
voorbeeld, duidelijk verklaard heb, hoe het kwam, dat de
heer Reimeringer Dinsdag nog de onaangename lucht heeft
kunnen waarnemen.
Ik kom nu terug op het praeadvies van Burg. en Weth.
Ik wil er op wijzen, dat ik heb gesproken van r>meer afdoend."
Als er geen water is, kan er niet worden gespuid. Dat is
bijv. mogelijk van 15 Augustus tot 15 September, maar dan
behoeft de stad ook niets te betalen
Maar in het voorjaar en najaar en's winters riekt het water dik
wijls verschrikkelijk. In den winter van 1895 bijv. was het water
zeer smerig. Toen hebben de Leidenaars er echter niets van
gemerkt, want de wateren waren met een dikke ijskorst bedekt.
Wat ik met mijn voorstel op het oog heb, is te trachten
te bereikenwat bereikbaar is. Afdoend zou het alleen zijn,
wanneer verboden werd faecaliën enz. in de grachten te
loozen. Maar dat zou, volgens den heer Korevaar, anderhalf
millioen kosten en is dus onbereikbaar. Quand on n' a pas
ce qu' on aime, il faut aimer ce qu' on a, of, men kan toch
wel dansen, al danst men niet met de bruid, of wel, men
moet roeien met de riemen, die men heeft.
Spuien met het stoomgemaal is menigmaal vrij afdoende,
dat weet ik door jarenlange ondervinding. Dat bleek ook op
27 October van verleden jaar. Toen was het water 's Zaterdags
om twee uur reeds helder. Ook in het Levendaal was
het 's Zondags helder, ja op sommige plaatsen zelfs door
zichtig. Dat zal wel komen, omdat de fabrieken Zaterdagnamid
dag en ook Zondag niet werken en men te Katwijk met het
spuien doorging.
Dr. Zaayer heeft het ook kunnen constateeren bij de proef
neming in 1892. Toen had binnen 24 uur het water zijn
grootste zuiverheid bereikt. Het is dus onjuist, dat er eenige
dagen achtereenvolgens moet worden gespuid, zooals de
Directeur van Gemeentewerken beweert.
Het praeadvies volgend, laat ik de beschouwingen over
andere gemeenten rusten. Alleen wil ik een opmerking maken
over den Haag. Daarvan staat, dat het intens vuile fabrieks
water van Delft door spuien wordt verwijderd. Dat is dus
een bewijs, dat spuien wel helpt, anders zou men ook daar
dat middel niet toepassen.
Burg. en Weth. maken verder de opmerking, dat ik een
weinig te algemeen ben geweest in de toelichting van mijn
voorstel en onjuist heb geciteerd. Zoo wordt er gesproken
over het gezondheidsargument. Ik ben op dit punt, evenals
Burg. en Weth., een leek, en wat ik dus gezegd heb, is meer
een opmerking dan een uitspraak. Ik heb wel gelezen, dat
er in Leiden in 1645 een epidemie heerschte, die men aan
het vuile water toeschreef, en waarbij 13 580 personen ten
grave daalden, terwijl de bevolking plus minus 40.000 zielen
bedroeg, maar toch vraag ik mij af, of er verband bestaat
tusschen het vuile water en de vele typhusgevallerr. Wij
hebben in den Gemeenteraad drie geneeskundigen voor mensch
of vee, die zullen daarover wel een oordeel kunnen uitspreken.
Wij hebben hier kort geleden de Melkverordening behandeld
en daarbij herhaaldelijk gezien, welk groot gevaar het ver
mengen met water uit de grachten oplevert. Het zwemmen
is ook hier niet aan te bevelenals het water in den zomer
zoo verschrikkelijk smerig is. Ook in de fabrieken, waar het
water den werklieden soms om de ooren spat, levert het volgens
mijne meening gevaar op voor de gezondheid der werklieden.
Ik heb ook wel eens gevraagd, en op die vraag zullen des
kundigen kunnen antwoorden, of bij verdamping bacillen
mechanisch kunnen worden medegevoerd.
Het is duidelijk, dat we geen bacteriologisch zuiver water
kunnen krijgen, maar hoe zuiverder het water toch is,
hoe beter.
Ik heb gezegddat van het water door het stoomgemaal
uitgemaald 2/3 door Leiden wordt aangebracht. Ik geef toe,
dat dat onjuist is en op eene vergissing berust;'maar 1/s
brengt Leiden toch zeker aan. In één etmaal wordt 1.600.000 M8.
uitgemalen. Stelt men nu dat dooreengenomen de doorsnede
van de Leidsche grachten over de breedte is 40 M2., dan krijgen
wij een kolom water ter lengte van 40.000 M. Een derde deel
hiervan is 13,5 KM. Dat is de afstand van Leiden tot Alfen.
Dat is toch een heele slok.
Ook heb ik beweerd, dat de proeven vroeger niet ernstig
genoeg genomen waren. Ik geef nu zelfs gaarne toe, dat ze
zeer ernstig genomen zijn ik mag wel zeggen te ernstig. Er
waren 0. a. stroommeters en er was een massa personeel bij
noodig, dat niet altijd beschikbaar was en veel geld kostte.
De Wethouder Dekhuizen heeft dan ook gezegd, dat hij rnet
moeite de geschikte menschen daarvoor kon krijgen. Dat is wel
een reden, waarom deze proeven niet meer zijn herhaald.
Men kan van het goede ook te veel krijgen. Het kan m. i.
heel wat eenvoudiger geschieden. Wanneer er gespuid wordt,
en de Directeur van Gemeentewerken of de Wethouder van
Fabricage laat een paar emmers water uit de gracht schep
pen, liefst onder water zoodat het drijvende vuil er niet
inkomt, en 16 uur later weer een paar, dan is op deze
manier zeer spoedig te constateeren, of het spuien geholpen
heeft. Dat is zelfs al aan de kleur van het water te zien. Als
het water zoo stinkt, is de kleur smerig, en heeft het een
doffe vuile leikleur.
Burg. en Weth. citeeren uit het rapport van Mei 1893,
dat het water bij het uitmalen zich slechts langzaam voort
beweegt. Dat is in strijd met hetgeen het Bestuur van Rijn
land schrijft en dat voorkomt in het praeadvies van 16 Mei
1892. Daar lezen wij: »in verband met de algemeen bekende
omstandigheid, dat natuurlijke loozing te Katwijk een stroom
door Leiden's grachten veroorzaakt, die zeer merkbaar voor
een ieder te bespeuren is, geeft 0. i. het recht om te beweren,
dat kunstmatige loozing te Katwijk, die zooveel krachtdadiger
werkt dan de natuurlijke, een vrij grooten invloed op de
waterverplaatsing in Leiden zal hebben."
Verder lezen wij daarin nog, dat »in die zeven etmalen
van 27 October tot den middag van 2 November is geloosd
(langs natuurlijken weg) ruim 5 millioen Ms. water. Diezelfde
hoeveelheid zou dus bij kunstmatige loozing in 2a 3 etmalen
weggevoerd kunnen zijn. Door uitmaling met de machine
gedurende 2a3 etmalen had men dus in de maand October 1.1.
reeds vroeger dezelfde verversching van het stadswater kunnen
krijgen, die iets later verkregen is door natuurlijke loozing;
zelfs zou de verversching dan nog beter zijn geweest, omdat
zij in korteren tijd en met minder en kleinere tusschen-
poozen geschied zou zijn."
Dat is volkomen waar. Men kan het duidelijk zien, zelfs
in het Levendaal.
Het praeadvies geeft mij verder aanleiding, om even te spreken
over het dempen van het Levendaal. Ik heb gezegd, dat ik er
tegen zou zijn, om het te dempen, omdat het Rapenburg dan
nog meer zou gaan stinken, Ik geloof dit daarom, omdat wanneer
het stoomgemaal werkt, het water, dat uit het Levendaal
komt in de Steenschuur, zich beweegt in de richting van het
Rapenburg, terwijl het gedeelte tusschen den Nieuwen Rijn
en de Steenschuur tot aan het Levendaal stilstaand water is
en ik kan mij niet voorstellen, dat wanneer het Levendaal
gedempt is, het water van den Nieuwen Rijn den veel langeren
weg, Gangetje, Steenschuur, Rapenburg zou kiezen. Het zou
mogelijk kunnen zijn, dat een gedeelte van het water van
den Nieuwen Rijn dezen weg koos, doch men zou zich alvorens
het Levendaal te dempen, daarvan vooraf moeten overtuigen,
door bijv. het Levendaal tijdelijk af te dammen.
In het Rapenburg komt een kolossaal riool uit, namelijk
het riool van de Langebrug. Er komen daar dus heel veel
faecaliën in, zoodat het Rapenburg zeer zou vervuilen, indien
dit stilstaand water werd. Ik ben het echter met den Directeur
van Gemeentewerken volkomen eens, dat wanneer men het
Rapenburg dempen wil, men er toe zou moeten overgaan
om ook het Levendaal te dempen.
En nu zou ik willen besluiten met eene aanhaling uit het
ingezonden stuk in het Leidsch Dagblad van 31 December
j.l. en van niemand minder dan van den heer Van Dissel,
den kundigen oud-ingenieur van Rijnland, waarin hij de
demping van het Rapenburg bespreekt. Wij lezen daarin: