DONDERDAG 18 APRIL 1907.
109
meenen, dat het een buitengewone onderscheiding moest
blijven, maar nu er uit den Raad een stem opgaat, die dit
voorstelt en dit instemming vindt, kunnen wij ons daar mede
vereenigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gevraagde ontslag wordt eervol verleend, met dank
betuiging voor de aan de Gemeente bewezen diensten.
Y. Verzoek van M. J. H. van der Koog om eervol ontslag
als onderwijzer aan de Jongensschool 2e klasse.
(Zie Ing. St. n°. 76).
Het ontslag wordt eervol verleend met dankbetuiging voor
de aan de Gemeente bewezen diensten.
VI. Verzoek van Mej E. S. F. Servaas om eervol ontslag
als 4e onderwijzeres in de handwerken aan de school in de
Heerenstraat.
(Zie Ing. St. n°. 79).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eer
vol verleend.
VII. Verzoek van Dr. R. J. Goossens om eervol ontslag
als leeraar in de Natuurkunde aan het Gymnasium.
(Zie Ing. St. n°. 78).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eer
vol verleend.
VIII. Verzoek van C. A. Bader, leeraar in de gymnastiek
aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, om 3 maanden
verlof tot herstel van gezondheid.
(Zie Ing. St. n° 81).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig
op beschikt.
IX. Herstemming over het amendement van den heer
Sijtsma om de gewijzigde salarisregeling der gemeente
werklieden te doen ingaan met 1 Januari 1907.
Het amendement wordt verworpen met 14 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Hasselbach, Zaalberg, Bosch,
le Poole, P. J. Mulder, van Hamel, de Vries, van der Lip,
Meuleman, Juta, Korevaar, Fockema Andrese, Driessen en Bots.
Voor stemmen de heeren: van Tol, Reimeringer, Witmans,
Fokker, Zwiers, de Goeje, van Gruting, Stigter, Paul, van
der Eist, Sijtsma, Vergouwen en de Boer.
X. Voorstel tot verhooging van de begrooting, dienst 1907,
voor het verstrekken van een voorschot aan het hoofd der
school 3e klasse N°. 7.
(Zie Ing. St. n°. 85.)
XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden op de be
grooting, dienst 1907, voor de uitkeering van de aan de
Gemeente-Commissie van het Nederd. Herv. Kerkgenootschap
toegekende subsidie in de restauratiekosten der Pieterskerk.
(Zie Ing. St. n°. 86.)
XII. Verzoek van de afd. Leiden van de Nederlandschp
Weerbaarheidsvereeniging om vrijstelling van de betaling van
vergoeding voor het gebruik van het gymnastieklokaal der
school 3e klasse N°. 4.
(Zie Ing. St. n°. 83.)
XIII. Voorstel tot continuatie van de huur van het perceel
Oude Singel N°. 34.
(Zie Ing. St. n°. 88.)
Worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
XIV. Verzoek van de Leidsche Katoenmaatschappij om
vergunning tot oprichting van een kolentransporteur vóór
hare fabriek aan de Heerengracht.
(Zie Ing. St. n°. 89.)
De heer van der Ljp. M. d. V. Ik zou wel willen vragen,
of het geen overweging zou verdienen om ook nog als voor
waarde op te nemen dat, wanneer de Katoenmaatschappij
van de haar verleende vergunning geen gebruik meer maakt,
het terrein, dat toch, wanneer ik het goed begrijp, eenige
veranderingen ondergaat, op hare kosten weer in den ouden
toestand zal worden teruggebracht?
De Voorzitter. Ik geloof, dat dit wel vanzelf spreekt.
Niettemin zullen wij uw opmerking ter harte nemen, en in
de voorwaarden de bepaling invoegen, dat, wanneer van de
vergunning geen gebruik meer wordt gemaakthet terrein op
kosten van de Maatschappij weer in den vorigen toestand moet
worden gebracht. Dit zou dan sub 6° of sub 7° kunnen worden
ingevoegd. Ik heb dus de eer voor te stellen: 1° aan de
Leidsche Katoenmaatschappij de vergunning te verleenen
onder de nader te vermelden voorwaardenwaarbij dan de
opmerking van den heer van der Lip in overweging kan
worden genomen; 2°. dat Burg. en Weth. gemachtigd worden,
den boom op de Heerengracht te doen rooien, welke bij
inwilliging van het verzoek vermoedelijk zal moeten vallen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XV. Verzoek van het hoofdbestuur van den Algem. Nederl.
Politiebond om toekenning van een subsidie voor de instand
houding van het examen ter verkrijging van het diploma van
bekwaamheid als politiebeambte.
(Zie Ing. St. n°. 82).
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van dit
adres wel een enkele vraag willen doen. Eenige jaren
geleden is hier in den Raad, en ik meen dat ik daar zelf
ook aan heb medegedaande vraag gesteldof het diploma
aan de politiemannen eenige meerdere rechten gaf, of hun
eenigen voorsprong deed krijgen bij mogelijke bevordering,
en toen is daarop, als ik het wel heb onthouden, ontkennend
geantwoord. Later heb ik wel eens gehoord, ook zelf wel eens
gemerkt, dat bij de benoeming van nieuwe politieagenten
het al of niet bezitten van een diploma weinig of geen
invloed uitoefende. Dat maakte op mij den indruk, dat de
politieautoriteiten aan dat diploma geen groote waarde hechtten.
Nu schijnt dat echter anders te wezen en ik zou daaromtrent
gaarne eenige inlichtingen hebben. Wanneer het werkelijk
waar is, dat de politieautoriteiten met dat diploma geen
rekening houdendan is er ook weinig reden om dat examen
te steunen.
Ik zou hieraan nog een vraag willen vastknoopen. Er
bestaat hier in Nederland nog een andere vereeniging van
politiebeambten, en wanneer die nu ook een examencommissie
instelde en diploma's deed uitreikendan zou men haar ook
allicht een subsidie moeten geven en zouden we daarom op
deze wijze het streven naar een Staatsexamendat naar ik
meen bij de politie het ideaal is, in deze niet tegenwerken?
Ik meende deze vragen aan Umijnheer de Voorzitter, die
uit den aard der zaak beter dan wij op de hoogte zijn kunt,
even te moeten doen.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het juist gezien is, dat
de gemeentedoor dezen Politiebond te subsidieeren een even
tueel staatsexamen zou tegenwerken, want juist de Regeering
subsidieert ook dien bond om de examens in stand te doen
houden, en dus is het niet te verwachten dat de Regeering
met die subsidieering zou voortgaan, wanneer werkelijk die
bond een eventueel staatsexamen, gesteld dat dit in uitzicht
is, zou tegenwerken.
Dat het diploma van den bond vroeger niet zoo hoog werd
geschat als tegenwoordig, zal ik niet betwisten, maar dit is
zeker, dat de politieautoriteiten tegenwoordig wel degelijk het
bezit van een dergelijk diploma op waarde schatten, en, zooals
in de voordracht staat»De tijd is zeker niet ver meer, dat zoo
wel bij de aanstelling als bij de bevordering van politieagenten
zeer zeker met het bezit van het hier bedoelde diploma zal
worden rekening gehouden." Ik kan hierbij nog dit meedeelen,
dat waar het verhooging in rang betreft, deze maatregel door
mij is genomen, dat alleen diegenen aan een vergelijkend
examen kunnen deelnemendie in het bezit zijn van dit
diploma. Al geeft het bezit van een diploma dus niet per se
aanspraak op bevordering, men komt daardoor toch in de
gelegenheid aan het examen deel te nemen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik dank u zeer voor uwe inlich
tingen, die mij geheel bevredigd hebben, maar ik zou toch
nog een enkele vraag willen doen. De hier bestaande politie-
vereeniging heeft ook een cursus ter opleiding voor het
examen in het leven geroepen en nu zou ik u willen vragen,
of het nu niet in de allereerste plaats op den weg van de
Gemeente ligt, om die opleidingscursus te steunen, hetzij
financieel, hetzij door een van de inspecteurs van politie aan
te stellen om daar les te geven waar de cursus naar ik meen
te weten, thans niet meer wordt gegeven.
De Voorzitter. Omtrent dien cursus kan ik u meedeelen,
dat die strekt ter bekwaming in dienstzaken en in kennis
van wetten en verordeningen, terwijl aanvankelijk daaraan
ook een leeruur voor taalkennis was verbonden.
Nu is reeds den hoofdinspecteur van politie op zijn verzoek
door mij toegestaan om daar onderricht te geven, maar degeen
die tot nu toe den taalcursus leidde, heeft zich teruggetrokken,