108 DONDERDAG 18 APRIL 1907. geplaatst worde en tevens in den aanhef van art. 16 ge sproken worde van: »De lokalen, waarin het bedrijf van melkverkoopen wordt uitgeoefend." Deze redactie welke even ruim schijnt te zijn als de nu gebezigde heeft het voordeel geheel overeen te komen met de woorden van art. 13 en te rug te slaan op de definitie in art. 1 neergelegd, welke daar door te meer tot haar recht komt. Artikel 30. Ook tegen deze bepaling moeten wij ons ver zetten. Gaarne erkennen wij dat tegen deze bepaling welke eveneens voorkomt in de vorige op dit stuk bestaande veror dening en in de verordening op de keuring van eet- en drinkwaren van 20 Juni 1901, indertijd door ons College geen bezwaar is gemaakt. Wij meeneri echter dat de van verschillende zijden tegen deze bepaling gemaakte bedenking juist is. Art. 9 van het Strafwetboek noemt uitdrukkelijk onder de bijkomende straffen sub 4 openbaarmaking van de rechter lijke uitspraak, terwijl de niet opneming dezer bijkomende straf in art. 161 van de Gemeentewet noodwendig ten ge volge heeft dat de openbaarmaking van het vonnis niet als bijkomende straf in eene plaatselijke strafverordening bedreigd mag worden. Weliswaar is de positie in art. 30 Uwer verordening eenigs- zins anders en geschiedt de openbaarmaking daar niet op bevel van den rechter, doch door het administratief gezag, terwijl niet het vonnis zelve openbaar wordt gemaakt, doch het wil ons toeschijnen dat dit geen materieel verschil maakt, Juist tegen ingrijpen van het administratief gezag is in de eerste plaats het brengen van eenige materie bij den rechter ge kant, terwijl het openbaar maken enkel van die overtredingen waarop eene onherroepelijke veroordeeling is gevolgd met vermelding van den naam en de woonplaats van den over treder, den aard der overtreding en de dagteekening van het proces-verbaal en van het vonnis, dit wat den inhoud aan gaat geheel stempelt tot openbaarmaking van het vonnis zelve. Dat trouwens de bedoeling waarmede de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak in het strafwetboek is opge nomen, geheel dezelfde is, als die, waarmede het art. 30 in Uwe verordening is opgenomen, moge ten overvloede nog blijken uit het feit dat juist bij misdrijven als omschreven in de art. 174 en 330 van dat Wetboek de openbaarmaking kan worden bevolen. Wij meenen dus, dat dit art. met het oog op art. 9 van het Strafwetboek en art. 161 der Gemeentewet niet mag worden gehandhaafd. Mocht aan onze bedenkingen niet worden tegemoet ge komen, dan zullen wij ons genoodzaakt zien de verordening ter vernietiging voor te dragen. De Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland, Patijn, Voorzitter. Tavenraat, Griffier. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. De Voorzitter. Het voorstel van Burg. en Weth. is, om dit stuk in hunne handen te stellen, ter fine van prteadvies, maar ik wensch daaromtrent nog iets mede te deelen. Bij ontvangst van dit adres hebben Burg. en Weth. zich al aanstonds gewend tot de Gezondheidscommissiënwier zetel is te Katwijk, Alphen en Bodegraven, om hunne mede werking in te roepen ter handhaving van dit artikel, en wij twijfelen niet, of die Gezondheidscommissiën zullen bereid ge vonden worden hierbij hare medewerking te verleenen. Dit bezwaar zal dus op deze wijze kunnen worden ondervangen. De bedoeling van Gedep. Staten bij het tweede bezwaar zal voor de heeren die hun verordening niet bij zich hebben wel moeilijk te vatten zijn, en daarom wil ik er ter ophel dering even aan toevoegen, dat in art. 16 staat, dat de lo kalen van den melk verkoop niet in verbinding mogen staan met slaapkamers en ziekenkamers, privaten enz terwijl in artikel 13 aan Burg. en Weth. de bevoegdheid wordt ver leend voorschriften voor die eerstgenoemde lokalen zeiven te geven. Nu meenen Gedep. Staten, dat Burg. en Weth. zich moeten houden aan art. 16, maar dat is niet het geval, en bovendien een bepaling als in art. 13 heeft bij de toepassing der verordening op den invoer enz. van vee en vleesch nooit aanleiding gegeven tot bezwaren. Het laatste punt is, dunkt mij, door de voorlezing duidelijk genoeg geworden. Wij zullen het advies van de Commissie voor de Strafver ordeningen omtrent deze zaak inwinnenen deze zal haar voorstel den Raad wel nader mededeefen. De missive wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 8°. Verzoek van het Bestuur van het Veefonds Leiden" om op de nieuwe Veemarkt een gebouwtje te doen plaatsen voor het controleeren van het ter verzekering aangeboden vee, tegen betaling van een jaarlijkschen huurprijs. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Achtbare Raad der gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren Het Bestuur van het veefonds «Leiden" veroorlooft zich de vrijheid, met het oog op de nieuwe veemarkt, zich tot u te wenden. Met verschuldigde hoogachting en eerbied komen wij tot uw achtbaar collége met een verzoek, en wel, dat ervoor ons op de nieuwe maikt weinig gelegenheid zal zijn om onze zaak uitteoefenendaarin te willen voorzien, door voor ons veefonds, op een voor ons geschikte plaats te stichten, een klein locaal of kiosk waarin wij het ter assurantie aange boden vee kunnen controleren en de daarbij nodige admi nistratie kunnen verrichten. Zoo zulks, wat wij hopen en vertrouwen uw goedkeuring moge wegdragen, zijn wij van onzen kant bereid, voor het gebruik onder later door uw achtbaar Collége te regelen voorwaarden, één jaarlijksche huur of pacht te voldoen. 't Welk doende Het Bestuur v. h. veefonds «Leiden", J. de Graaf, Directeur. J. B. Wesseling, Secretaris. Leiderdorp, 16 April 1907. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 9°. Verzoek van Dr. A. C. Hartevelt om eervol ontslag uit zijne betrekking van Stadsgeneesheer. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat aan de eervol ontslagen onderwijzeres Mej. H. Westdijk met ingang van 1 Januari 1907 een pensioen ten laste van den Staat is verleend ten bedrage van f 767 'sjaars. Aan de orde is: I. Benoeming van drie onderwijzers aan de school der 3e klasse n°. 5. (Zie Ing. St. n°. 87) De Voorzitter: Mag ik de heeren Juta, Reimeringer, Bosch en Meuleman uitnoodigen het stembureau te willen vormen? Achtereenvolgens worden benoemd: De heer H. G. Scholten met 27 stemmen; De heer H. van Wamelen met 23 stemmen, terwijl3 stem men zijn uitgebracht op den heer H. J. Hartwijk en 1 op den heer K. H. Buikstra; De heer K. H. Buikstra met 20 stemmen, terwijl 6 stem men zijn uitgebracht op den heer H. J. Hartwijk en 1 biljet van onwaarde is. II. Benoeming van een assistent-geneesheer aan het Sana torium „Rhijngeest". (Zie Ing. St. n°. 84). Benoemd wordt de heer Borgerhoff Mulder met 26 stem men terwijl een stem blanco is uitgebracht. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt hem vervolgens wegens gemis van vrije woning en voeding eene jaarlijksche toelage van f 200 verleend. De Voorzitter Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de genomen moeite. III. Voorstel tot bekrachtiging van de tijdelijke benoeming van J. Clay tot leeraar in de Natuurkunde aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 77). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. IV. Verzoek van H. H. Bolland om eervol ontslag als onderwijzer aan de Jongensschool 2e klasse. (Zie Ing. St. n°. 76). De heer Zwiers. M. d. V. Ik zou willen voorstellen bij de punten IV en V van de agenda, aan het eervol ontslag de clausule te verbinden: »met dankbetuiging voor de aan de Gemeente bewezen diensten". Hiermede wil ik niet te kennen gevendat ik een bepaald voorstander ben van deze gewoonte want liefst zou ik die formule heelemaal geschrapt willen zien. Maar nu zij eenmaal gehandhaaft blijft, lijkt het mij billijk, ook aan deze ambtenarendie zoovele jaren hun plichten tegenover de Gemeente zoo uitnemend hebben vervuld, het gevraagde ontslag onder dankbetuiging te verleenen. De Voorzitter. Ik kan u daarop antwoorden, dat dit voorstel niet van Burg. en Weth. is uitgegaan, omdat wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 2