G8 ten behoeve van Rijnlands boezem zelf nog een betrekkelijk groot aantal keeren heeft gewerkt en dat de éénige keer, dat de toestand van Leidens grachten de aanvraag noodig maakte, deze niet kon worden ingewilligd. En wat nu het voorstel zelf betreft, zoo zal u uit het boven medegedeelde gebleken zijn, dat de heer Zaalberg met zijn voorstel niet iets nieuws beoogt, maar alleen dat Burg. en Weth., meer dan tot dusver is geschied, gevolg zullen geven aan de opdracht, hun in 1893 verstrekt, en krachtens de regeling, welke destijds werd getroffen, tot Rijnland het verzoek zullen richten om voor rekening van de gemeente het stoomgemaal te doen werkenwanneer de toestand der Leidsche grachten dit wenschelijk doet zijn. Nieuw is alleen het tweede gedeelte, waarin wordt voorgesteld ons college voor de vervulling van die opdracht een voorloopig crediet van f 2000te verleenen. Tegen de aanvaarding van de opdracht, die dus feitelijk niets anders is dan een bevestiging van de vroeger gegeven opdracht, kan dan ook uit den aard der zaak bij ons college geen bezwaar bestaan. Maar wel achten wij het, bij de ervaring welke vroeger op dit stuk werd opgedaan, met de Commissie van Fabricage wenschelijk hier nogmaals uitdrukkelijk te doen uitkomen, dat het zaak is de verwachtingen, welke door de aanneming van het voorstel mochten worden gewekt, niet te hoog te spannen, En wij behoeven daartoe slechts te wijzen op deze zinsnede in het door den Directeur van Gemeentewerken in zijn den 19den Januari van dit jaar uit gebracht rapport: y>Alle conclusies samenvattende kan men in het algemeen zeggendat spuien eenigszins kan bijdragen tot verversching der grachtendat dit middel evenwel niet altijd uitvoerbaar is en dat in vele gevallen geen gunstige, ja zelfs plaatselijk ongunstige resultaten daarvan het gevolg kunnen zijn." Want inderdaad toont de Directeur van Gemeente werken aan, dat het gevolg van spuien kan zijn, dat de toe stand van Rapenburg en Levendaal nog verergert. Zoo kan het voorkomendat het water in andere grachten wel dat van het Levendaal en het Rapenburg niet in be weging wordt gebrachtof welwat nog erger isdat het water van het Rapenburg tengevolge van de spuiing door het nog meer stinkende water uit het Levendaal wordt vervangen, en vóór dat nu dit water weer naar het Galgewater kan afstroomen, met spuien moet worden opgehouden. »Zal dan," zegt de Directeur van Gemeentewerken terecht, »het middel niet erger blijken dan de kwaal?" En als bewijs hoe moeielijk het is voor leeken om over een technisch onderwerp als dit een oordeel uit te spreken mag in dit verband het volgende dienen: Terwijl de heer Zaalberg in zijn toelichting zegt: »Nu zou ik het laatst adviseeren het Levendaal te dempen, want dan zou het Rapenburg geheel vervuilen. Wil men het Levendaal dem pen, dan zou ook het Rapenburg moeten gedempt worden", zoo lezen wij juist in het dezer dagen naar aanleiding van het adres der Rapenburgbewoners aan ons college uitgebracht rapport van den Directeur van Gemeentewerken, dat aan demping van het Rapenburg alleen nooit zou mogen worden gedacht omdat dan de toestand van andere grachten geheel onhoudbaar zou worden, maar dat demping van het Levendaal aan het Rapenburg slechts ten goede zou kunnen komen. De Directeur van Gemeentewerken is »vast overtuigd dat de stankontwikkeling dezer gracht dientengevolge zeer aanzienlijk zou verminderen." Ook in het gesprokene door den heer de Vries in de raads zitting van 31 October van verleden jaar ligt een waarschuwing om op het nuttig effect van het door den heer Zaalberg thans weder aanbevolen middel van waterverversching niet al te veel te vertrouwen. Terwijl toch onder algemeene instemming in die vergadering verklaard werd dat de stank in de toen afgeloopen week erger was geworden, kon de heer de Vries constateeren, dat juist in den loop dier week op niet minder dan 4 dagen was gespuid. De Directeur van Gemeentewerken komt dan ook tot deze conclusie dat spuiing alleen dan zeker gunstige resultaten zou opleveren «wanneer Rijnland zich na een daartoe strek kende aanvrage van te voren kon verbinden om het stoom gemaal b. v. gedurende 10 dagen achtereen in werking te stellen." Maar nog daargelaten dat zulk een 10-daagsche spuiing op verzoek van ons college aan de gemeente f 2000,zou kosten, kan Rijnland onmogelijk een dergelijke verbintenis op zich nemen en zoolang het dit niet kan, is het mogelijk dat het effect der spuiing of geen of zelfs ongunstig is. Dijkgraaf en Hoogheemraden hebben dan ook reeds in hun in 1892 aan ons college gericht schrijven twijfel aan hetpractisch nut van den maatregel doen doorschemeren waar zij zeggen «Hiermede meenen wij voldoende uw eerste verzoek beant woord te hebben, daar de vraag of de tijdelijke voordeelen van een waterverversching in Leiden's grachten opwegen tegen de nadeelen der daaraan verbonden uitgaven o. i. eerder ter beantwoording staat aan den Raad uwer gemeente, dan wel aan ons college." En in denzelfden geest eindigt de Directeur van Gemeentewerken het thans door hem uitge bracht rapport met deze zinsnede«Ondergeteekende is althans van oordeel dat het effect der opzettelijk aangevraagde spuiingen zeer zelden geëvenredigd zal blijken aan de deswege gevor derde uitgave van f200daags." Waar dus de heer Zaalberg in zijn toelichting meent te mogen zeggen«Veel goedkooper en meer afdoende en daarmee is geheel Leiden geholpenis het in werking stellen van het stoomgemaal te Katwijk aan Zee," daar kunnen wij de ge grondheid van deze uitspraak allerminst beamen. Dat het middel zeker niet afdoende isbleek boven reeds. Maar ook over de daaraan verbonden kosten wordt te licht gedacht. De heer Zaalberg neemt aan, dat dooreengenoroen voor rekening van Leiden tienmaal per jaar moet worden gespuid; «dan kost," laat hij volgen, «het reinhouden van de Leidsche grachten aan de gemeente 2000.per jaar." Hier wordt dus ondersteld dat om de reinheid der grachten te verzekeren tienmaal 's jaars gedurende één dag zou moeten worden gespuid. Maar boven bleek, dat één enkele spuiing, om althans eenig effect te veroorzaken, in den regel meer dagen achtereen zal moeten voortdurenen voorts dat de Directeur van Gemeentewerken eerst bij een 10 daagsche spuiing, die dus alleen reeds een uitgave van f 2000.zou vereischen, met zekerheid een gunstig resultaat verwacht. Moet dus meer malen per jaar worden gespuid, dan zullen de kosten, aan nemende dat Rijnland steeds aan de aanvrage zou kunnen voldoen, belangrijk hooger dan f 2000. -- worden. Ook uit een financieel oogpunt schijnt de zaak dus onschuldiger dan zij in werkelijkheid is. Intusschen, waar wij ons, onder alle reserve omtrent het practisch nut, bereid verklaren een hernieuwde opdracht te aanvaarden, daar meenen wij u toch in overweging te moeten geven voor dit jaar nog niet een bepaald bedrag voor dit doel beschikbaar te stellen. Wel is het tweede gedeelte van het voorstel van den heer Zaalberg een logisch uitvloeisel van het eerste, maar waar op den post voor Onvoorziene Uitgaven op deze begrooting nog slechts /1389.beschikbaar zijn, zoo dat het bedrag van f 2000.op dit oogenblik alleen door verhooging van ontvangposten zou kunnen worden gevonden, daar meenen wij er voor dit jaar de voorkeur aan te moeten geven voorloopig, indien dit noodig blijkt, voor rekening van Leiden te doen spuien, en eerst na afloop van het dienstjaar een voorstel te doen omtrent de regulariseering van de daaraan verbonden uitgaven, terwijl dan voor het volgend jaar aan stonds bij het opmaken van de begrooting een post van f 2000.voor dit doel kan worden uitgetrokken. Alles te zamen genomen kunnen wij ons dus vereenigen met de aanneming van het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Zaalberg maar meenen wij u te moeten ontraden vooralsnog tot een wijziging van de loopende begrooting in verband met de aanneming van dat voorstel over te gaan. Waar de in 1892 met Rijnland getroffen regeling nog steeds van kracht is, laten wij ten slotte volledigheidshalve het schrijven van Dijkgraaf en Hoogheemraden, waarin die rege ling vervat is, als bijlage dezes volgen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Ondergeteekende overtuigd, dat de minst kostbare en meest afdoende waterverversching in de Leidsche grachten is het in werking stellen van het stoomgemaal te Katwijk aan Zee, heeft de eer den Raad voortestellen 1°. Burgemeester en Wethouders op te dragen zich opnieuw in verbinding te stellen met het Bestuur van het Hoogheem raadschap van Rijnland, met verzoek, indien waterverver sching in de Leidsche grachten noodig is en voldoende water kan worden toegevoerd, op hunne aanvrage het stoomgemaal te Katwijk aan Zee voor rekening van de Gemeente Leiden in werking te stellen en 2°. Burgemeester en Wethouders daartoe een voorloopig crediet van f2000.te verleenen. Leiden, 12 November 1906. J. C. Zaalberg Jr. Aan den Voorzitter van den Raad der Gemeente Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Wij hebben de eer als gevolg van den brief van Uwen Voorzitter van 14 Mei 1892 no. 426 U mede te deelen dat de Vereenigde Vergadering van ons hoogheemraadschap, op ons daartoe strekkend voorstel, in hare bijeenkomst van heden besloten heeft ons te machtigen om in de zomermaanden (Mei—November) het stoomgemaal te Katwijk ten dienste van de waterverversching der grachten Uwer gemeente te doen werken, mits onder verband van de volgende voorwaarden: lo. de aanvraag tot het doen werken wordt zoo tijdig mogelijk schriftelijk gericht aan het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden, of bij spoedeischende gevallen aan den Dijk graaf alleen 2o. aan Dijkgraaf en Hoogheemraden wordt zonder eenig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 8