60
N°. 111. Leiden, 20 April 1907.
Aangezien noch bij de commissie van fabricage, noch bij
ons college bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het
hierbij overgelegd verzoek van P. J. Peskens alhier, om ver
gunning tot demping van een gedeelte sloot langs den Witten
Singel, mits daaraan de gebruikelijke voorwaarden worden
verbonden, geven wij U in overweging aan P. J. Peskens
voornoemd, behoudens rechten van derden, vergunning te
verleenen tot het dempen van een gedeelte sloot langs den
Witten Singel, ter lengte van ongeveer 8 M.gelegen vóór
het perceel N°. 8787a, kadastraal bekend gemeente Leiden
Sectie M. N°. 14, onder voorwaarde:
1° dat uit het gedeelte sloot de schoeiingen en de over de
sloot liggende brug worden weggeruimd en het ontdaan worde
van bodem- en drijfvuil en daarna worde aangevuld met zuiver
zand tot nader door Burg. en Weth. aan te geven hoogte;
2° dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM. van cementen bodem- en kruin-
stukken van voldoende sterkte, op doorgaande grondplank van
voldoende zwaarte worde gelegd, met den bodem binnenwerks
op 1.15 M. -f- N.A.P. en dit in aansluiting worde gebracht
met het benoorden het slootgedeelte aanwezige riool;
3° dat aan het zuidelijk einde van het gedeelte sloot geplaatst
worde een schoeiing, met ijzeren hek, waarvan teekening en
constructie vooraf door Burg. en Weth. moeten zijn goedge
keurd
4° dat om de vóór het slootgedeelte aanwezige brandkraan
een putje worde gemetseld van klinkers in sterke specie, en
dit met het riool worde verbonden door middel van verglaasd
Engelsch aarden buizen, wijd 10 cM.het daartoe op het riool
te metselen putje af te dekken met een ijzeren plaat, dik
10 mM.afmetingen en constructie van een en ander ten
genoegen van Burg. en Weth
5° dat op de nader door Burg. en Weth. aan te wijzen plaats,
een gegoten ijzeren straatkolk, van het dooi' de Gemeente ge
bruikt wordende model, worde geplaatst, en deze door middel
van verglaasd Engelsch aarden buizen, inw. wijd 20 cM. met het
riool worde verbondenhet gemetselde putje achter de kolk,
zoowel als dat op het riool, af te dekken met ijzeren platen,
groot resp. 50X50 en 60 X 60 c.M. en dik 10 m.M
6° dat het riool, de loozing van de brandkraan, alsmede de
straatkolk met de Engelsch aarden buizen eigendom worden
van de gemeente;
7° dat daags voordat met de werkzaamheden een aanvang
zal worden gemaakt, hiervan kennis worde gegeven op het
bureau van gemeentewerken
8° dat de uitvoering van alle voorgeschreven werken en
het onderhoud van die, welke niet het eigendom van de ge
meente worden, geschiede ten genoegen van Burg. en Weth.;
9° dat de vergunning vervalt, wanneer daarvan vóór den
1 Augustus 1907 geen gebruik is gemaakt;
10° dat geen begin met de uitvoering dezer werkzaamheden
mag worden gemaakt, alvorens door adressant een waarborg
som van f 75 ten kantore van den Gemeente-ontvanger zal
zijn gestort, welke som geheel of gedeeltelijk kan worden in
gehouden, indien de uitvoering niet geschiedt volgens de
bovengestelde voorwaarden
en voorts te besluiten
a. het gedempte gedeelte sloot, voor zoover niet benoodigd
voor den aanleg van een 2 M. breed voetpad achter de boo-
menrij, aan adressant voornoemd in gebruik te geven ten
einde tot tuin te worden ingericht, tegen betaling van f 0.05
per M2.
onder voorwaarde:
1° dat de tuin van den weg worde afgescheiden door middel
van een op steenen voet geplaatst ijzeren hek, te maken volgens
door Burg. en Weth. goedgekeurde teekening en constructie
en aansluitend aan het bestaande hek benoorden het te dempen
slootdeel
2° dat de Gemeente te allen tijde kosteloos in de gelegen
heid gesteld worde het riool en de loozingen, zoo noodig, te
reinigen, te herstellen, te verleggen, of daarop aansluitingen
te maken;
3° dat op de eeiste aanzegging van Burg. en Weth. de tuin
opgeruimd en het terrein ter beschikking van de gemeente
gesteld worde;
b dat indien door adressant van de onder a genoemde ver
gunning geen gebruik wordt gemaakt, het gedempte gedeelte
sloot, dat gemeente-eigendom wordt, door en voor rekening
van de Gemeente zal worden verhard, terwijl alsdan de grond
van adressant van den gemeentegrond moet worden afge
scheiden door een ijzeren hek op steenen voet, te maken
volgens de door Burg. en Weth. goedgekeurde teekening en
constructie.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden3 April.
Edelachtbare Burgemeestr. en Wethouders van Gemeente
Leiden. Vraagt de ündergeteekende u beleefd tot vergunning
van het dempen van een gedeelte Sloot gelegen aan de Witte
Singel voor het perceel 87—874.
P. J. Peskens.
N°. 112. Leiden 24 April 1907.
Het u bekende voorstel van uw medelid, den heer Zaalberg
betreffende de waterverversching van de Leidsche grachten
door middel van het stoomgemaal te Katwijk, waarvan ook
de toelichting in Uwe vergadering van 6 December 1906
in extenso te uwer kennis werd gebracht, werd door ons in
handen gesteld van den Directeur van Gemeentewerken.
Dit voorstel gaf den Directeur aanleiding tot verwijzing
naar een vroeger door hem uitgebracht zeer uitvoerig rap
port, waarin niettemin slechts een beknopt overzicht wordt
gegeven van al hetgeen in den loop der eeuwen reeds ten
behoeve van de waterverversching in de Leidsche grachten
werd beproefd.
Wij zullen dit rapport hier niet op den voet volgen. Hen,
die van deze zaak volledig op de hoogte wenschen gesteld te
worden, meenen wij naar de Leeskamer te mogen verwijzen.
Hier zullen wij ons bepalen om meer in het bijzonder uwe
aandacht te vestigen op die mededeelingen in het rapport,
waarvan kennisneming voor een juiste waardeering van de
strekking van het voorstel van den heer Zaalberg nood
zakelijk mag worden geacht.
De Directeur van Gemeentewerken dan begint met te wijzen
op de ervaring, die men in andere gemeenten van ons vader
land op het gebied van de waterverversching door bemaling
heeft opgedaan.
De heer de JonghDirecteur van Gemeentewerken van
Rotterdam zegt in het in Mei 1897 aan ons uitgebracht
rapport: »De groote les, die te Rotterdam het waterproject
van 1854 gegeven heeft, is dat zelfs een zeer krachtige be
maling niet in staat is om in een complex van grachten en
slooten zulk een stroom op te wekken, dat het daarin ge
brachte vuil medegevoerd wordt en niet ter plaatse tot ont
binding overgaat." In Rotterdam heeft men dan ook achtereen
volgens alle binnenwateren gedempt.
In den Haag wordt het stelsel van spuiïng alleen toegepast
voor den afvoer van de intens vuile Delftsche fabrieksstoffen,
die nu eenmaal op geen andere manier verwijderd kunnen
worden, omdat zij eenmaal in de grachten zijn opgenomen.
De rioolstoffen worden echter afzonderlijk opgevangen en af
gevoerd en niet met het grachtwater vermengd.
Ook in Amsterdam, waar men aanvankelijk meende met
spuiïng voldoende resultaten te kunnen bereiken, is het in
1872 aangenomen stelsel tot waterverversching der stads
grachten door middel van stoomgemalen en waterkeeringen
nimmer geheel tot uitvoering gebracht. Noch de tegenwoor
dige Directeur van Gemeentewerken, noch zijn voorganger
zagen in een verdere toepassing van dat stelsel heil.
De voornaamste redenen daarvan waren: de omstandigheid,
dat in den zomer, wanneer de behoefte aan waterverversching
het grootst is, noch het Noordzeekanaal, noch Amstelland het
voor de verversching noodige water op den duur zouden
kunnen leveren; de gecompliceerdheid van het stelsel en de
daarmee gepaard gaande hinder voor de scheepvaart; de verplaat
sing van de vervuiling der openbare wateren naar een ander
deel van de stad, wegens de onmogelijkheid om alle grachten,
die aan verversching behoefte hebben, daarin op gelijke wijze
te doen deelen.
Alleen door afzonderlijken afvoer van faecaliën, huishoud
en hemelwater naar de Zuiderzee zal dus ook voor Amster
dam de oplossing van het reinigingsvraagstuk kunnen worden
verkregen. Een in 1904 benoemde commissie stelt dan ook
in haar rapport van Augustus 1906 voor tot de onverwijlde
uitvoering van een rioleering voor de buitenstad over te gaan.
Wegens de hooge kosten moet men voorloopig voor de
binnenstad van een dergelijke rioleering afzien.
En nu in onze gemeente. Vele [zijn de middelen die men in
den loop der tijden ten behoeve van de waterverversching heeft
aangewend of willen aanwenden. Dat de stads-architect S. van
der Pauw in 1820 zelfs een afzonderlijk werk heeft kunnen
schrijvengetiteld«Verhaal van de middelen tot verversching
van het water in de grachten der stad Leiden sinds een
reeks van bijna twee honderd en vijftig jaren" is wel een be
wijs, dat het vraagstuk, waarvoor wij ons geplaatst zien, niet
nieuw is en de oplossing daarvan verre van gemakkelijk.
Zoo werd in de 17e eeuw een stelsel toegepast, hierop neer
komende, zegt de Directeur van Gemeentewerken, »dat groote
windmolens versch water uit het Zuiden in de stad aanvoerden
en andere molens in het Noorden der stad het vuile water
weer wegmaaiden. Tegelijk waren de grachten door een groot
aantal sluisdeuren of schotten van elkaar gescheiden, terwijl
de meest vervuilde wateren door middel van steenen dui
kers of syphons onder de reine grachten met elkander en met