56 gesteld uitbreidingsplan moeten worden gebracht, er toch in dit geval wel reden bestaat om aan het verlangen van adres santen te gemoet te komen, te eer omdat het belang van de gemeente met de inwilliging van hun verzoek niet in bot sing komt. Wat nu ten slotte het verzoek om schadeloosstelling betreft, dat zoowel in het adres van de Leidsche Bouwmaat schappij als in verschillende antwoorden van eigenaars van gronden langs de Gasthuislaan wordt aangetroffen, voor het geval niet aan hunne bezwaren wordt tegemoet gekomen, daaromtrent kan uit den aard der zaak op dit oogenblik nog geen beslissing genomen worden. Immers eerst later, wanneer eenmaal tot het aanleggen der straten of de verbreeding van de laan zal worden overgegaan, zal kun nen blijken of er inderdaad termen aanwezig zijn om wegens het dientengevolge door sommige eigenaren te lijden verlies schadevergoeding van gemeentewege toe te kennen. Eerst dan zal dus dit verzoek een punt van overweging kunnen uitmaken. Op grond van al het bovenstaande geven wij u thans in overweging: 1°. over te gaan tot de vaststelling van het uitbreidings plan der gemeente, gelijk dit op de Secretarie ter inzage heeft gelegen, nader aldus gewijzigd, dat de ontworpen ver breeding van de Gasthuislaan niet uitsluitend aan de Oost zijde, maar, gelijkelijk over beide zijden verdeeld, ook aan de Westzijde zal worden tot stand gebracht; 2°. krachtens de bevoegdheid U toegekend bij art. 27, le lid van de Woningwet, uit te vaardigen het navolgende verbod De Raad der Gemeente Leiden Gelet op zijn besluit dd. heden, waarbij de grond wordt aangewezen, die in de naaste toekomst voor den aanleg van straten, grachten en pleinen is bestemd; Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders, opgenomen onder No. 80 der Ingekomen Stukken van dit jaar Overwegende, dat in het belang van stelselmatige bebouwing nauwgezette naleving van het op heden door hem vastgestelde plan van uitbreiding, althans voor zoover de in de naaste omgeving van de bebouwde kom der gemeente gelegen gron den betreft, noodzakelijk is; heeft besloten: ie verbieden dat gebouwen worden gebouwd of herbouwd op de bij het uitbreidingsplan voor straat, gracht of plein bestemde gedeelten der perceelen, vermeld op den bij dit besluit gevoegden staat letter B, in welken staat tevens is aangegeven op welk deel van den grond aan een en denzelfden eigenaar toebehoorende, het verbod betrekking heeft. Voor zoover de in den staat B vermelde perceelen met rood zijn onderstreept, wordt meer dan 1/3 gedeelte van den aan een en denzelfden eigenaar toebehoorenden, in het plan be grepen grond door het verbod getroffen. De redenen, waarom vooralsnog niet tot aankoop of onteige ning van deze gronden wordt overgegaan, verschillen al naar het reeds bebouwde of nog onbebouwde gronden betreft. Ten aanzien van de bebouwde perceelen zal uit den aard der zaak eerst dan het oogenblik voor aankoop of onteigening gekomen zijn, wanneer of wel in verband met de aangren zende bebouwing de afbraak van een geheel complex gebouwen noodzakelijk wordt, of wel het verbod tot herbouw den eigenaar van een bepaald pand schade zou berokkenen, wanneer dit b.v. ten gevolge van brand, bouwvalligheid of veranderde bestemming, herbouw of verbouwing zou moeten ondergaan. Ten aanzien van de nog onbebouwde perceelen, waarop het bouw verbod rusten zal, moet dadelijke aankoop of onteigening van die perceelen afstuiten op den te zwaren financieelen last, welke dientengevolge op de gemeente zou worden gelegd, in verband met het weinig productieve gebruik dat door de gemeente van die gronden kan worden gemaakt, totdat het oogenblik van bebouwing gekomen is, en de onzekerheid of aan den thans tot straat, gracht of plein bestemden grond, ook werkelijk die bestemming zal worden gegeven, waar immers de mogelijkheid, dat het vastgestelde uitbreidingsplan alsnog wijzigingen zal ondergaan, niet uitgesloten is. Bovendien zoujuist omdat nog niet volstrekt vaststaat dat de thans tot straat bestemde grond ook inderdaad straat zal wordenindien reeds thans tot aankoop of onteigening dier gronden werd overgegaanlater kunnen blijken dat de aankoop of onteigening geheel onnoodig was geweest, zoodat de gemeente zich zonder noodzaak gedurende een reeks van jaren een ondragelijken financieelen last op de schouders zou hebben gelegd. Eerst dan dus zal, indien de billijkheid dit meebrengttot aankoop of onteigening worden overgegaan, wanneer het oogenblik van bebouwing der aangrenzende per ceelen gekomen is. (Wij merken hierbij op, dat indien Uwe Vergadering zich met de door ons alsnog voorgestelde wijziging van het uit breidingsplan ten aanzien van de Gasthuislaan kan vereenigen, uit den aard der zaak ook de bij het bouwverbod bedoelde staat letter B dienovereenkomstig zal moeten worden ge wijzigd.) 3°. ons te machtigen aan hen die bezwaren tegen de vast stelling van het uitbreidingsplan hebben ingediend, te berichten dat hun verzoek, om bij eventueele niet-inwilliging hunner bezwaren een billijke schadevergoeding te mogen ontvangen, eerst dan zal kunnen worden in overweging genomen wanneer bij de uitvoering van dit plan zal blijken of inderdaad schade door hen wordt geleden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's-Gravenhage, 4/9 December 1905. Omtrent het op 18 Mei 1.1. door den raad vastgesteld plan van uitbreiding der Gemeente ingevolge art. 28 der Woning wet, hebben wij den Inspecteur, belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting en den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat gehoord, wier rapporten d.d. 16 October 1.1. n°. 1005 en 28 November 1.1. n°. 2960 hier bij worden overgelegd. Wij verzoeken u te overwegen in hoeverre door wijziging van het plan aan de gemaakte bedenkingen tegemoet kan worden gekomen. Bij de inzending van het casu quo gewijzigd plan zullen wij mèt de bijlagen dezes een raadsbesluit tot vaststelling van dat plan in duplo tegemoet zien. üe Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland Patijn, Voorzitter. F. Tavenraat, Griffier. Aan heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Leiden, 31 December 1906. i Aan den WelEd. Achtb. Heeren Burgemeester en Wet houders van Leiden. Achtbare Heeren. Ondergeteekenden, eigenaren van huizen en grond in de Gasthuislaan, geven met verschuldigden eerbied te kennen dat hen uit het ter inzage liggende stratenplan gebleken is, dat het plan bestaat, voor een eventueelen verbreeding der Gasthuislaan, een strook grond te nemen aan de Oostzijde der laan. Dat waar nu aan deze zijde de strook grond 23 M. breed is en aan de andere zijde 36 M. en volgens het eerste straten plan den heer G. F. Hemerik vergunning heeft gekregen om zijn bloembollenschuur te plaatsen 5 M. uit het midden van den laan, vei zoeken zij UwEd. Achtbaar College beleefd doch dringend de rooilijn van bedoelde bloembollenschuur ongeveer te blijven volgen en het daarheen te willen leiden, dat aan beide zijden uit het midden van den laan 6 M. genomen word ter ver breeding van den laan. Dat het hun uit het nu voorlegde plan hoogst onbillijk voorkomt, dat de eigenaren aan de Oostzijde plm. 10 Meter van hun grond zouden moeten missen en het in orde maken van de nieuwe straat ook voor hun rekening komt, terwijl de eigenaren van de overzijde daardoor den last zouden krijgen dat zij allen rechten zouden missen op het bezit van den nieuwe straat, als voorbeeld diene: de kwestie Vermey-VanGent. Hopende, dat met bovengenoemde bezwaren rekening worde gehouden teekenen wij Hoogachtend Uw Ed. Achtb. dienstw. dienaren Oostzijde N. Keet. G. F. Hemerik. Jac. de Graaf. T. F. Vlieland. G. van der Meij. Westzijde J. J. C. van Leeuwen. I. Stoeke. Gebrs. Kors. N. Kret. No. 81. Leiden, 9 April 1907. Door den heer C. A. Bader, leeraar in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens alhier, wordt, onder overlegging van eene geneeskundige verklaring, verzocht, hem tot herstel van gezondheid een verlof te verleenen van drie maanden. Aangezien tegen de inwilliging van dit verzoek noch bij de Commissie van Toezicht, noch bij ons college bezwaar bestaat, geven wij U in overweging aan den heer Bader het door hem gevraagd verlof te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 4