54
van zijn kant geen bezwaar bestaat tegen het verleenen van
eervol ontslag aan genoemde onderwijzeres.
Met de meeste hoogachting heeft hij de eer te zijn
U.E.As. dw. dienaar
Th. De Van,
hoofd der school a/d Heerenstraat.
Leiden29 Maart 1907..
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende neemt de vrijheid tegen 1 Juni a.s. eervol
ontslag aan te vragen uit hare betrekking als 4e onderwijzeres
in de handwerken aan de O. L. school in de Heerenstraat.
Met de meeste Hoogachting heeft zij de eer te zijn
Uwe Dw. Dienaresse
E. S. F. Servaas.
Lange Diefsteeg 15
N°. 80. Leiden, 3 April 1907.
Het door u in uwe vergadering van 18 Mei 1905, ter vol
doening aan het voorschrift van art. 28, le lid, der Woning
wet vastgestelde plan van uitbreiding dezer gemeente mocht
blijkens de door Gedep. Staten bij hun schrijven van 4/9
December 1905 aan ons overgelegde rapporten van den
Inspecteur van de Volksgezondheid voor Zuid-Holland en Zee
land en van den Hoofdingenieur van den Provincialen Water
staat, over het algemeen de goedkeuring dezer beide advisee-
rende ambtenaren wegdragen.
De Inspecteur van de Volksgezondheid resumeert zijn oordeel
in deze bewoordingen: »Het wil mij dan ook voorkomen,
dat de uitvoering is geheel beantwoordende aan de te stellen
eischen
De algemeene indruk van het plan komt mij voor te zijn
gunstig; de overwegingen en bedenkingen raken dan ook
niet den opzet van het plan, doch meer de onderdeelen.
En de Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat
vat zijn oordeel aldus samen: »Het plan voldoet in hoofdzaak
aan te stellen eischen, terwijl de uitvoering der kaarten en
de omvangrijke memorie van toelichting mag worden geloofd".
Overigens wordt in de beide in de Leeskamer ter inzage
liggende rapporten in uitvoerige beschouwingen getreden over
de onderdeelen van het plan, terwijl omtrent punten van
betrekkelijk ondergeschikt belang eenige bedenkingen worden
geopperd.
Gedep. Staten verzoeken alsnu overweging in hoeverre door
wijziging van het plan aan de gemaakte bedenkingen kan
worden tegemoet gekomen.
Wij zullen achtereenvolgens bij de verschillende gemaakte
opmerkingen een oogenblik stilstaaneerst bij die van den
Inspecteur van de Volksgezondheid; daarna bij die van den
Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat.
De Inspecteur wijst er allereerst op dat uit den bij het
plan behoorenden staat van eigenaren niet blijkt, welk deel
van de eigendommen van ieder eigenaar voor straat is aan
gewezen, terwijl dit voor een richtige beoordeeling van het
in art. 27 der Woningwet bedoelde bouwverbod toch noodig
is. De opmerking is juist, maar waar het destijds slechts
om de vaststelling van het uitbreidingsplan te doen was en
de uitvaardiging van het bouwverbod eerst later, na de defini
tieve. goedkeuring van dat plan, zou plaatshebben, was aan
vulling van den staat in den bovenaangegeven zin toen nog
niet noodig.
Inmiddels is echter ook een ontwerp-bouwverbod door ons
uitgevaardigd, zoodat thans ook een afzonderlijke staat B is
opgemaakt waarop de eigenaren der gronden zijn aangegeven
waarop een bouwverbod zal rusten, met afzonderlijke aan
duiding van die perceelendie voor meer dan 1/3 door het
verbod zullen worden getroffen. Overigens werd ter voorkoming
van onnauwkeurigheden de grootte der perceelen in den staat
niet vermeld, hetgeen te minder noodig was, omdat het deel
van ieders grond, dat voor straataanleg bestemd is, uit de
kaarten zelf voldoende blijkt. Hiermede is dus aan dit bezwaar
tegemoet gekomen.
Daarentegen achten wij met den Directeur van Gemeente
werken (zie diens rapport van 21 Augustus 1906) en de
Commissie van Fabricage aanwijzing van terreinen, bestemd voor
de oprichting van inrichtingen als bedoeld bij art. 4, 2° der
Hinderwet, voor een gemeente als Leiden niet noodzakelijk.
Beoordeeling van iedere aanvrage op zich zelve schijnt alles
zins afdoende. Bovendien zou naar wij meenen aan een der
gelijke aanwijzing op het uitbreidingsplan een plaatselijke ver
ordening als bedoeld bij art. 4 der Hinderwet moeten voorafgaan.
Ook achten wijen ook hier in overeenstemming met de com
missie van fabricage, voor Leiden met haar langzaam wassende
bevolking, bepaalde aanduiding van terreinenbestemd voor
zoogenaamde open- of villa bebouwing, niet gewenscht. Dit
zou er allicht toe kunnen leiden, dat zulke terreinen geheel
onbebouwd bleven. Overigens zijn op het terrein achter het
Terweepark de straten zoo getraceerd, dat daarvan zeer gemak
kelijk een villapark kan worden gemaakt.
De aanleg van voortuintjes behoort daarentegen ook naar
onze meening te worden in de hand gewerkt. Dit sluit echter
geenszins in dat zij daarom ook op het uitbreidingsplan zouden
moeten worden aangegeven.
Aan het bezwaar dat op het uitbreidingsplan geen terreinen
voor volksparken, sport- en speeltuinen zijn aangewezen, is
thans in zooverre tegemoet gekomen, als op het plan bij een
viertal aan de gemeente toebehoorende, ruime en gunstig ge
legen terreinen is aangeteekend, dat deze c. q. voor de hier-
bedoelde doeleinden in aanmerking zouden kunnen komen.
Meer toch is hieromtrent uit den aard der zaak voorloopig
niets met zekerheid te zeggen.
Dat de diepte der bouwblokken in het vastgesteld uitbrei
dingsplan hier en daar wel wat te wenschen overlaat, wordt
door de commissie van fabricage erkend. Een diepte van 25
meter moet bij de bepaling van art. 21 der nieuwe bouwver
ordening, dat J- van de niet aan de straat gelegen perceels
diepte onbebouwd moet blijven, onvoldoende heeten. Het reeds
door Uwe Vergadering goedgekeurde stratenplan van Waveren
en het noordelijk daaraan grenzende plan van Oosterum zijn
dan ook met medewerking van de belanghebbenden door ons
reeds in dien zin gewijzigd, dat thans een minimum-bouw-
diepte is verkregen van 30 Meter.
Dezelfde verbetering is in andere deelen van de stad op het
uitbreidingsplan aangebracht.
Voorts is, wat meer speciaal het noordelijk deel van de
gemeente betreft, overeenkomstig den wensch van den In
specteur de straat langs de baan der Hollandsche IJzeren
Spoorwegmaatschappij doorgetrokken over het terrein van de
Noord-Zuid-Hollandsche tramwegmaatschappij naar den Rijns-
burgerweg en aan de overzijde van dien weg in verbinding
gebracht met het terrein achter het Terweepark.
Daarentegen wordt ten aanzien van het zuidelijk gedeelte
niet gedeeld het bezwaar dat het daar ontworpen ronde plein
aan de bouwblokken zeer scherpe punten geeft, die den
bouwers veel moeilijkheden zullen veroorzaken bij de indeeling
der woningen. Immers, gelijk de Directeur van Gemeentewerken
opmerkt, geven min of meer spitse hoeken den kundigen
architect juist gelegenheid tot fraaie en schilderachtige oplos
singen. Bovendien zal het bezwaar geheel vervallen, indien
voortuintjes worden aangelegd.
Eindelijk is thans voldaan aan den wensch van den In
specteur om ook langs de Noordwestzijde van de sloot, loo-
pende tusschen de Molensloot en den Zoeterwoudschen Singel,
een straat te projecteeren. Ook daar is thans een 12 Meter
breede kade ontworpen.
Tot zoover de opmerkingen van den Inspecteur van de
Volksgezondheid. Die van den Hoofdingenieur van den Pro
vincialen Waterstaat sluiten zich in hoofdzaak hierbij aan.
Bovendien geeft hij echter nog eenige andere wijzigingen
in overweging.
Zoo wijst hij er op, dat langs den Nieuwen Rijn een straat
is geteekend van 10 Meter breedte, in welke maat het Utrecht-
sche Jaagpad is inbegrepen. Die breedte nu acht hij onvoldoende.
»Wil men hier werkelijk een rijweg aanleggen," aldus de
Hoofdingenieur, ndan zal het noodzakelijk zijn naast genoemd pad
een weg van voldoende afmeting aan te leggen, zoodat het
jaagpad intact blijve." En dit wordt dan nader alsdus gepre
ciseerd, dat het jaagpad een breedte moet hebben van 3 Meter
en, afgescheiden van den rijweg en het westelijk gedeelte van
dat pad, waar thans de geheele breedte niet meer dan 4 a 5
Meter bedraagt, niet beschouwd mag worden als rijweg, zoodat
de geprojecteerde weg langs den Nieuwen Rijn met inbegrip
van het jaagpad een breedte zal moeten verkrijgen van 12
Meter en daar waar de bebouwing aanvangt, die op niet
meer dan 4 a 5 meter uit de beschoeiing staat, een verbin
dingsweg met den Hoogen Rijndijk tot een breedte van ten
minste 12 Meter zal moeten worden aangebracht.
Het komt der commissie van fabricage voor, dat deze eischen
overdreven zijn. Indien de geheele weg 10 Meter breed is,
dan kan daarvan l£ Meter voor trottoir, 6| Meter voor rijweg
en 2 Meter voor niet bestraat jaagpad worden bestemd. Verder
behoeft, naar wij met die commissie meenen, niet te worden
gegaan.
Dan wijst de hoofdingenieur op de behoefte aan een betere
verbinding van het stadsgedeelte, begrepen tusschen dè baan
der Holl. IJzeren Spoorweg Maatschappij, de Haarlemmer
trekvaart, den Stationsweg en den Rijnsburgersingel, met de
binnenstad. Immers de Maredijk is niet voldoende breed om
al het daar te verwachten verkeer op te nemen. Hij stelt
daarom voor overbrugging van het Singelwater en aanleg
van een straat over de wallen naar de Turfmarktsbrug.
De hier gewenschte aanvulling is thans in het uitbreidings-