DONDERDAG 28 MAART 1907.
97
toch beter, welke gevolgen dat voor u heeft, wat uw eigen
belang is, dan gij zelf?!
Zooals ik zeidewanneer de redeneering van den heer de Boer
opgaat, dan is eene verordening in het geheel niet noodig.
En wanneer de redeneering van de heeren Aalberse en Fokker
zou opgaandan moesten zij eerst aantoonendat het alge
meen belang bij den maatregel was betrokken Wij hebben
inderdaad nog niet gehoord, waarin dat algemeen belang nu
eigenlijk zit. En zoolang dit niet is aangetoond, is er ook
volstrekt geen reden, om in deze dwang op te leggen en de
vrijheid te beperken.
Zoolang moeten wij ons, dunkt mij, houden aan den ouden
beproefden regel: dat ieder het gelukkigst is wanneer hij in
zijne zaken en andere omstandigheden kan doen wat hij wil,
en de wegen inslaan die hem het beste voorkomen.
De heer Stigter. Ik heb hier een tamelijk lange praktijk
achter den rug en heb met vele menschen omgegaan. Zoo
heb ik ook het voorrecht gehad het vertrouwen bezeten te
hebben van vele winkeliers, groote en kleine. Daarom achtte
ik het mijn plicht, niet alleen als lid van den Raad, maar
ook als vroegeren raadgever van dergelijke gezinnen, om
hun oordeel eens te gaan inwinnen over een maatregel, die
voor de toekomst van hun bedrijf en voor hen zelf van zoo
groot belang kon zijn. Ik zal nu niet alles mededeelen, maar
slechts enkele ervaringen. In de eerste plaats moet ik zeggen,
dat ik tot mijn groot genoegen den heer Fockema Andreae
heb gehoord, waar hij den aanval op het beginsel der vrij
heid, dat in vooruitstrevende, zoowel als in oud-liberale kringen
den boventoon voert, beantwoordde, zoodat ik daaromtrent
heel kort kan zijn. Dit wil ik nog even zeggen, dat ik niet
voor de vrijheid bendie wordt verkregen door het middel
van: dwing ze om in te gaan. Tegen dat middel van dwang
komt niet alleen mijn geestelijke richting in verzet, maar
mijn geheele gevoel van vrijheid. Ik huldig als een waar
liberaal beginsel: laat toch ieder over zijn eigen belangen
oordeelen en meespreken. De heer Aalberse heeft gesproken
van de goddelijke vrijheid van hem, die de slaaf zou zijn
van de wet, dat dit de beperking is, die de volwassen, zelf
standig oordeelende mensch zich zelf moet opleggen, maar
ik voor mij meen, dat vrijheid eerst dan werkelijke vrijheid
is en geen slaafschheid, wanneer1 men gehoorzaamt aan de wetten,
die men zich zelf oplegt. Daarom wil ik aan het tot stand
komen eener verordening, die de winkelsluiting regelt, mede
werken wanneer men eerst hendie achter de toonbank
staan, daarover hoort en dan die menschen zelf laat beslissen,
zoodat in elk geval bijv. 2/3 van de winkeliers voor den
maatregel moeten zijn. Wanneer de groote meerderheid er
niet voor is, dan moeten wij geen dwang gaan opleggen.
Wij mogen alleen de helpende hand toesteken, waar de over-
groote meerderheid der betrokken personen er voor is. Maar
dwang zou ik niet willen. Ik wensch alleen eene verordening,
die helpend optreedt. Mij is een voorbeeld bekenddat acht
winkeliers slotendoch een andere niet mededeed. Toen heeft
de vrees voor schade, misschien eene fictieve vrees, de zaak
bedorven. Eene helpende verordening zou hier van dienst
geweest zijn.
Ik zal eens even een klein kijkje geven in de ondervinding,
die ik bij mijne oude vrienden heb opgedaan. Een hunner
zeidede handteekeningen van de winkeliers van de Boter
en de Vischmarktdie toch de meer gegoede clientele hebben,
krijgt gij wel. In de Haarlemmerstraat heeft men weer andere
toestanden. En om nu te bewijzen, hoe weinig de eene win
kelier kan oordeelen over de zaken van den anderen, diene
het volgende.
Een kleinere confectie-winkelier zeide mijoverdag heb ik
vaak niemand, maar 's avonds tusschen 9 en 10 uur maak ik
mijn dag goed. Wij vinden onze clientele onder de arbeiders,
die om acht uur thuis komen en dan na gegeten en zich
gekleed te hebben, in onzen winkel komen. Ik ben dus tegen
de sluiting; maar voor mijn overbuurman zou het eene be
paalde ruïne zijn en die zal er dus nog sterker tegen zijn. En
wat bleek, toen ik bij dien overbuurman kwam. Dat hij er niet
tegen was, want, zoo zeide hij, vroeger was mijn winkel ook des
Zondags tot twee uur openik heb dat toen nagelaten en het
gaat mij thans even goed. Ik zou ook gaarne eens met mijne
vrouw 's avonds uit gaan. Dit naar aanleiding van de opmer
kingen over het familieleven. Als de heer Fockema Andreae
onder de winkeliers leefde, zou hij algemeen de groote klacht
hooren, dat men nooit eens samen kan uitgaan.
Een paar andere winkeliers, manufacturers, zeiden mij
wij hadden afgesproken om te sluiten, maar 's avonds na 9
uur werd er voortdurend gescheld door lieden, die met de fiets
van Oegstgeest, Leiderdorp en Zoeterwoude kwamen om voor
den Zondag een das of een half hemdje te koopen. Waren
deze winkeliers, vóór deze ondervinding voorstanders van ver
vroegde sluiting, zij zijn er nu tegen.
Ik acht de quaestie zeer moeilijk; wij moeten groote voor
zichtigheid in acht nemen.
Wat betreft de vraag, door den heer Aalberse besproken,
of de zwijgers al dan niet voorstanders waren, noem ik het
geval van een kruidenier, die er wel niet warm voor was,
maar die meende, dat het wel gaan zou, als allen het deden
en op geenerlei adres had geteekend. Ook deze had het reeds
beproefd, maar één deed het niet en doordat die eene het niet
deed, durfden de anderen het ook niet om redenen die voor
de hand liggen. Wanneer men eenmaal 's avonds in een
winkel koopt, dan koopt men er licht ook over dag; de
clientele van een winkel wordt vooral bepaald door de ge
makkelijkheid, waarmede men een winkel binnengaat, doordat
men het personeel kent.
Op een enkele uitzondering na die er voor is, zijn alle
banketbakkers tegen een vervroegde winkelsluiting. Zoo zeide
mij een van hen: wanneer men des avonds laat uit de
komedie of van een andere gelegenheid komt, dan loopt men
nog heel gaarne soms een winkel binnen om iets te koopen,
en die koopers zijn wij absoluut kwijt, wanneer wij vroeg
moeten sluiten. De banketbakkers, die niet wonen op den
Stationsweg of op den weg van de komedie, zullen er niets
tegen hebben, maar zij, die aan die wegen wonen, zullen van
vervroegde sluiting bepaald nadeel ondervinden, liet gebeurt
toch zoo dikwijls, dat men naar den trein gaande zegt: o! ik
moet nog even wat koopen. Winkels aan de wegen naar het
station gelegen, hebben dus werkelijk beperking van hun
debiet te wachten, wanneer wordt overgegaan tot vervroegde
sluiting. Men kan de regeling dus noch maken naar de
soort van het bedrijf, want de confiseurs op de Haarlemmer
straat hebben een ander belang, dan de winkeliers op de
Vischmarkt, noch naar het stadsgedeelte. Toch, wanneer ik
naga, wat mijne ondervinding mij heeft geleerd, dan zeg ik,
dat het overgroote deel der grootere winkeliers, en ook veel
der betrekkelijk kleinere, gaarne een zekere regeling zouden
hebben. Ik moet eerlijk zeggen, dat die overtuiging er bij
mij is ingekomenofschoon ik een ander resultaat had ver
wacht. In dat opzicht zou ik dus met het voorstel of het
verzoek wel kunnen medegaan. Ik ben ook overtuigd, dat
wanneer ooit mocht worden besloten eene dergelijke regeling
in het leven te roepen, dit nooit mag geschieden door eene
regeling die zegt: dwingt ze om in te gaan. Mijns inziens
moet altijd de macht om de regeling in werking te doen
treden, gelegd worden in handen van de belanghebbenden;
dan zullen de bezwaren, die de heer Fockema Andreae vreest,
wel worden ondervangen. Ten minste f van de belangheb
benden moeten voor de regeling zijnen wanneer het aan a
blijkt, dat het verkeerd gaat, moet het kunnen worden opge
heven. Op die wijze moet men trachten tegemoet te komen
aan de verschillende bezwaren, die hun oorzaak hebben èn in
de ligging van de winkels èn aan de soort van artikelen, die
in den winkel worden verkocht. Hoe moeilijk het ook moge
schijnen, toch geloof ik, dat op die wijze eene.regeling zal
zijn te vinden, waardoor vele onzer burgers zullen gesteund
worden in hun streven een weinig menschwaardiger bestaan
te verkrijgen. En dan geloof ik, dat het goed is, dat wij hen
in dat streven, dat zij volmondig erkennen na te jagen, een
weinig helpen. Wanneer dus zal gestemd worden over het
beginsel, dan zal ik daarvoor alleen stemmen onder deze
restrictie, dat ik er voor ben, wanneer aan de geopperde
bezwaren wordt tegemoet gekomen. Ik zou er voor zijn,
wanneer Burg. en Weth. werden uitgenoodigddat zou ook
zijn in den geest van den heer Fokker, het tot stand komen
te bevorderen eener verordening, regelende de sluitingsuren
van winkels en magazijnen.
De Voorzitter. Voordat de verschillende sprekers tot hunne
replieken overgaan, wensch ik nog iets in het midden te
brengen, om zoo mogelijk een misverstand uit den weg te
ruimen en de discussie te bekorten. Het komt mij toch voor,
dat er sprekers zijn, die uit het oog verloren, dat Burg. en
Weth. in hun conclusie niet zoover van hen afstaan, als zij
meenden dat het geval was.
De meeste sprekers schijnen uit het oog te verliezen, dat
Burg. en Weth. alleen adviseeren, «vooralsnog niet" tot de
regeling der winkelsluiting bij verordening in deze gemeente
over te gaan; had men dit wel in het oog gehouden, dan
zouden verschillende opmerkingen aan het adres van het
praeadvies hebben kunnen achterwege blijven, vooral die
betreffende de wettelijke regeling van de zaak. Ik wil daarom
nog even enkele hoofdpunten van het praeadvies op den
voorgrond stellen om verkeerde gevolgtrekkingen te voorkomen.
Vooreerst dan wensch ik te verklaren, dat de bevoegd-
heidsvraag, m. a. w. de vraag, of de Gemeenteraad regelende
in deze materie mag optreden, door Burg. en Weth. in het
algemeen bevestigend wordt beantwoord. Laat mij er bij
zeggen, dat ik persoonlijk meen, dat deze materie het best
locaal geregeld kan worden, dat het geen onderwerp is voor
regeling bij rijkswet, omdat, zooals ook reeds door anderen
is aangetoond, er weinig onderwerpen zijn, bij de regeling
waarvan de locale omstandigheden eene zoo overwegende zal