96
DONDERDAG 28 MAART 1907.
winkelier veroordeeld, die meent dat anderen ook moeten
sluiten, om hem de gelegenheid te geven desgelijks te
doen. Immers, de verkoop s'avonds geeft toch niets. Ik
zie dus nog altijd niet, waar hier het algemeen belang zit.
Of is de redeneering misschien eene andere? Dit vermoed ik,
al heb ik het niet met zoovele woorden gehoord. Is de rede
neering deze? Omdat degenen, die wel vroeger hun winkel
zouden willen sluiten, concurrentie en geldverlies vreezen,
daarom laten zij het na, -daardoor worden zij geschaad in
hunne gezondheidontwikkeling enz. Derhalve bevorderen
wij het algemeen belang, wanneer wij zeggensluit algemeen,
dan kunnen wij op die wijze ook de gezondheid, de ont
wikkeling enz. van die winkeliers bevorderen. Dat argument
kan men zoo min of meer hier en daar tusschen de regels
in lezen. Maar waar is voor het daarin vooropgezette het bewijs?
Durft men zeggen, dat de winkelstand zooveel ongezonder is
dan andere standen. Daarvan is geen statistiek, waarmede
dit zou kunnen worden aangetoond. Of, zegt men: het spreekt
toch vanzelf, dat het ongezond moet zijn? Ja zoo wordt wel
eens meer gesproken. Men heeft eens in eene groote gemeente
beredeneerd, dat kelderwoningen moesten worden opgeruimd
het wonen daarin moest ongezond zijn en die kelderwoningen
moesten verboden worden. Dit sloeg echter niet genoeg in, en
toen zou men een statistiek maken van de kindersterfte in de
kelderwoningen, om de twijfelaars de oogen te openen. Maar
die statistiek toonde nu aan, dat de sterfte van de kinderen
uit kelderwoningen geringer was, dan die van andere kinderen.
Men had, zeggende: de gezondheid moet wel slechter zijn,
slechts één deel van de quaestie beschouwd, maar de quaestie
in haar geheel niet doorzien. Zoolang men nu niet met een
statistiek aantoont, dat het personeel, werkzaam in de winkel
bedrijven, ongezonder is dan anderen, geloof ik van de schade
voor de gezondheid niets. En durft men zeggenvoor de
ontwikkeling is het volstrekt noodig? Durft men dan be
weren, dat de winkelstand minder ontwikkeld is dan andere
standen? Ik zou dat niet durven zeggen. Maar, zegt
men, het familieleven lijdt onder dien langen arbeidsduur?
Mijnheer de Voorzitter! Ik moet erkennen, dat ik een
glimlach bijna niet onderdrukken kan, als ik van dien langen
arbeidsduur hoor spreken. Ik kom dagelijks verschillende
malen door de Koorsteeg en de Diefsteeg, en sinds die winkel
sluiting aanhangig is, heb ik de gewoonte gehad om in de vele
winkels, die daar zijn, eens in te kijken, en als er dan, wat
nog al eens gebeurt, geen klanten in den winkel zijn, dan ziet
men er ook niemand van de familie van den winkelier in den
winkel. Dan zit de winkelier bij moeder de vrouw in de kamer
daarachter. Nu kan men toch niet zeggen, dat de mensehen,
die nu rustig in hunne kamer het familieleven genieten, al
dien tijd aan den arbeid zijn en dus een te langen arbeids
duur hebben.
Ja, maar de winkeliers zouden zich toch meer kunnen
ontspannen. Ik weet niet, of de winkeliers nu zulk een leven
zonder ontspanning leiden er zijn ook wel andere menschen,
doctoren, professoren, die ook wel eens drukke dagen heb
ben, vooral de jongeren, wien de wetenschap ook niet van
zelf aanwaait. En toch heb ik nog niet gehoord van ver
ordeningen die deze personen dwingen moeten tot een acht-
urigen arbeidsdag. En als nu de heer Fokker zegt, dat die
winkeliers niet kunnen deelnemen aan het politieke leven,
dan antwoord ik: ik zal geen kwaad zeggen van de politiek,
maar ik kan nog niet aannemen, dat iemand ongelukkiger
is, als hij in de kamer achter zijn winkel zit, dan wanneer hij
politieke vergaderingen bijwoont.
Wij hebben van den heer Aalberse gehoord, dat hij die
meent, dat dwang den menschen zoo onwelgevallig is, maar
eens over onze oostelijke grenzen moet zien. Dat is ook eene
eigenaardigheid van de tegenwoordige beweging. Vroeger
toen de vrijheid in eere was, zeide menNederlanders laten
zich niet alles welgevallenwat een Duitscher voor goed
aanziet. Tegenwoordig zegt mende Duitschers doen het ook,
dus moet het hier ook goed zijn. Nu hebben wij van den
heer Aalberse gehoord, hoe het in Duitschland gaat. Men
dwingt de winkeliers hunne winkels om 9 uur te sluiten en
geeft hun daarbij de gelegenheid om wanneer f van de be
langhebbenden voor een vroegere sluiting zijn, daartoe over
te gaan. Maar is dit inderdaad eene logische redeneering?
Mij dunkt, dat de heer Aalberse wel tot eene andere conclusie
moet komen. Kijk eens dat is ook eene quaestie van
concurrentie wanneer wij tot de winkeliers in ieder be
drijf gingen zeggen: gij moogt niet verkoopen voor een
minderen prijs dan zooveel, zou dit dan niet als een schade
lijken dwang gevoeld worden door de winkeliers en koop
lieden, die misschien verkoopen onder geheel verschillende
omstandigheden? Door dien dwang zou men hun, die goed-
kooper konden leveren, de gelegenheid ontnemen om daarvan
te profiteeren. Ongetwijfeld zou men dit als een onduldbaren
dwang beschouwen. Maar stel eens, dat wij zeiden om nu
een artikel te noemen, dat niet zoo licht uit het buitenland
zal worden aangevoerd niemand mag zijn melk verkoopen
dan tegen zooveel, en dat dan de melkverkoopers slechts
hadden te spreken om van de Gemeente te verkrijgen eene
verordening, waarbij hun gelast werd, een stuiver meer te
vragen. Daartegen zouden zij wel geen bezwaar hebben als
eens de concurrentie dood was, maar tegen het dooden der
concurrentie wat den prijs betreft, zouden zij dit zeker niet
hebben. Zoo gaat het nu hier ook met het dooden der con
currentie, wat den tijd betreft
Laat ik er dit bij zeggen, het is naar mijne overtuiging
hier vooral te doen om het dooden van concurrentie van de
kleinen tegenover de grooteren, want de arbeid in de groote
winkels en magazijnen, waar de patroon en zijn boekhouder,
zoolang zijn winkel open is, in het kantoor zit en het per
soneel achter de toonbank staat, is natuurlijk onmogelijk vol
te houden dan voor korten tijd. Maar voor de kleinere zaken,
waar man en vrouw zitten in de kamer achter den winkel
en alleen naar voren gaan, wranneer de bel overgaat en waar
de aard van de cliëntele medebrengt, dat niet den geheelen
dag de loop heel groot is, maar wel in de avonduren, daar
bestaat dat bezwaar niet. En juist dezen maakt men de
concurrentie zeer moeilijk, wanneer men hen noodzaakt te
sluiten op het uur, dat den grooten winkeliers welgevallig is.
Soms, wanneer de vraag van vervroegde winkelsluiting ter
sprake komt, beziet men de zaak nog van een ander stand
punt en zegt men: jawel, vrijheid is heel mooi, maar de
personen, die ter wille van de zaak hunne winkels zoo lang
openhouden, zien hun eigen belang niet goed in. Dat argu
ment is bij mij reeds bij voorbaat veroordeeld. Ik geloof, dat
wij hier met elkander heel knap zijn, maar dat wij stuk voor
stuk beter het belang begrijpen van al die volwassen per
sonen, die men in hun eigen belang zal willen dwingen hunne
winkels op een bepaald uur te sluiten, geloof ik niet; en het
is dunkt mij vooral een zeer deugdelijk liberaal beginsel, dat
men de vrijheid van geen enkel volwassen individu moet
beperken in zijn eigen belang. Laat ieder voor zijn eigen
belang zorgen. En het algemeen belang is voor rnij nog zoek
in deze zaak. Ik heb daarnaar vooral gezocht in het rapport
van de Kamer van Arbeidmaar dit heeft mij zeer teleur
gesteld.
Daarin is wel wat geopereerd met cijfers, maar dat men
daarbij objectief en onpartijdig getracht heelt de gegevens,
die men kreeg, te verwei ken en daaruit conclusies te trekken,
betwijfel ik toch wel eenigermate; ik heb dit althans niet in
het rapport kunnen ontdekken.
Ik had gehoopt een rapport te krijgen, waarin gesorteerd
waren de voorstanders en de tegenstanders van vervroegde
winkelsluiting, en dat men had gezocht naar de gronden
hunner meeningen.
Het eene bedrijf is toch lang niet gelijk aan het andere;
het groote bedrijf heeft op geheel andere zaken te letten dan
het kleine; de eene soort bedrijf heeft aan geheel andere
argumenten te denken als de andere. Ik kan mij bijv. voor
stellen, dat goud- en zilversmidswinkels er niet het minste
belang bij hebben hunne winkels 's avonds open te houden,
want wie een zilveren ketting koopen wil. kan dit evengoed
morgen als vandaag doen. Haast heeft hij doorgaans niet.
Maar bij brood- en koekbakkers is dit geheel iets anders, en
bij sigarenwinkeliers ook.
Wie rooken wil en geen sigaren heeft, koopt ze; maar kan
hij dit op zeker oogenblik in den avond niet meer doen, dan
koopt hij den volgenden dag niet zoo veel meer.
Ik heb niet alle handteekeningen in de aan den Raad ge
richte requesten kunnen lezen en dus ook niet alle personen
kunnen thuisbrengen, maar gaan wij de lijst der requestree-
rende tegenstanders na, dan vinden wij daaronder heel veel
koekbakkers en sigarenwinkeliers Een enkele horlogemaker
of zilverkasthouder is er slechts bij. Het heeft mij gefrap
peerd, dat geen enkele kruidenier geteekend heeft. Denkt
men nu, dat deze allen voor vervroegde sluiting zijn? Waarom
men dezen of genen niet in het request aantreft, is ook dui
delijk. Iemand, die zich voor de zaak interesseerde, heeft de
lijst gepresenteerd bijv. op de Botermarkt en daar ging het
goed, op de Haarlemmerstraat en den Hoogewoerd ookmaar
in tal van kleinere buurten is men niet geweest. Uit de ge
tallen mag men dus niet eene conclusie trekken, want het
komt er slechts op aan, waar de lijst gepresenteerd is.
Nog eens, is het inderdaad waar, wat de heer de Boer
heeft gezegddat het den winkelier niet schaadt wanneer hij
vroeger sluit, dan is er ook absoluut geen reden voor eene
verordening op het sluitendan is ieder zoo vrij als hij maar
wezen kan. De een kan sluiten, omdat het hem toch niet
schaadt, de ander doet het niet en ieder behoudt op die wijze
zijne vrijheid. Dat is op zich zelf al een voordeel. Nu zegt de
heer Fokker: dat is theorie; maar wij zien dan toch dat die
theorie de praktijk achter zich heeft. Nu zal men evenwel
gaan zeggendat alles is theorie En zullen wij nu tegen
den winkelier gaan zeggen: geloof mij brave man, ik vind
het beter voor u, dat gij uw winkel sluit; want al hebt gij
nog zoolang achter de toonbank gestaan en ik niet, ik weet