104
DONDERDAG 28 MAART 1907.
hetgeen door den heer Korevaar is gezegd. Ik onderschrijf
volstrekt niet zijne meening, dat het aan de gemeente kwalijk
zou worden genomen, wanneer zij voorging om een hooger
loon te geven aan hare werklieden, dan particulieren. Ik zou
het zelfs zeer toejuichen, wanneer de gemeente de groote werk
gevers voorging om het personeel goed te betalen. Wij zijn
een publiekrechtelijk lichaamen wij moeten als zoodanig
een voorbeeld geven aan andereno. a. door ons personeel
goed te betalen, wat dan natuurlijk ook geldt voor de schilders.
De heer Korevaar zegt wel, dat de personen die op het oogenblik
in dienst der gemeente zijn, wellicht al meer krijgen wegens
buitengewone bekwaamheid. Die zouden in het particulier bedrijf
ook meer krijgen dan het standaardloon. Dat kan toch geen be
zwaar zijn om het minium loon van de schilders wat te verhoogen.
Komt er dan later een schilder, die wat minder bekwaam is
dan de tegenwoordige, welnu, dan profiteert hij wel van die
verhooging. Komt er later een, die even bekwaam is, dan
moet hij maar eerst verdienen, wat hij bij een particulier
werkgever had, die zou dan ook met het minimum van nu
maar genoegen moeten nemen. Ik geloof dat wij het minimum
nu wel hooger kunnen stellendan de tegenwoordige ver
ordening aangeeft.
Er komt nog dit bij: nu zijn wij eenmaal bezig aan de
wijziging der verordening en het zal later verbazend lastig
zijn om voor een enkele categorie van werklui de verordening
opnieuw gewijzigd te krijgen.
Overigens kan ik mij ook met het amendement van den
heer Sytsma wel vereenigen.
De heer Sijtsma. De heer Korevaar is heel warm geloopen
over mijne opmerking, dat na jaren Burg. en Weth. in ons
schuitje zijn gekomen, en hij beweert zelfs dat nu blijkt,
dat wij voor 6 jaar te voorbarig zijn geweest. Dat zou nog
te bezien staan, als wij eens aan het debatteeren gingen,
maar daarover wil ik nu niet met den heer Korevaar twisten. Ik
geloof, dat wanneer voor 6 jaar de menschen deze kleine verhoo
ging hadden ontvangen, zij dit ook toen heel goed hadden kunnen
gebruiken, zonder al te weelderig te worden. Maai- wanneer
de heer Korevaar zegt, dat wij een bedenkelijken weg opgaan,
wanneer wij ons niet precies houden aan de lijn, die aange
geven is of wordt door de particuliere patroons, dan moet
ik toch, evenals ik vroeger ook al eens heb gedaan, herinneren
aan de bepalingen omtrent minimum loon en maximum
arbeidstijd. Toen heeft men gezegd: wij moeten als werk
gever de werklieden niet te lang laten werken en een behoorlijk
loon voor hen vaststellen. Wij zien daarbij niet rechts of
links, men moet aan ons een voorbeeld kunnen nemen. Willen
de particuliere patroons dat voorbeeld niet volgen, dan moeten
zij dit met hunne werklieden maar uitmaken. Dat was een
heel ander standpunt, en de slechte gevolgen ervan heb ik
niet bemerkt. Ik kan dus niet inzien, dat wij niet hooger
zouden mogen gaan dan 19 cents, omdat dit loon bij som
mige particuliere patroons ook wordt gegeven. De heer Korevaar
zegt, dat onze werklieden meer krijgen. Mij best, maar als
wij meer geven dan houden wij ons dus niet aan de loon
regeling; de heer Korevaar houdt zich dus ook niet aan de
bepaling, hij gaat dus ook buiten zijn boekje en komt in strijd
met zijn opvatting, dat de gemeente niet meer mag betalen
dan een particulier. Ik kan dus nu heelemaal niet meer
inzien, dat wij het minimum loon niet hooger zouden mogen
stellen. Het blijkt voor deze schilders niet eens -noodig te
zijn, doch komt er een ander, welnu, dan zal die van de
gunstige bepaling profiteeren. De onbillijkheid van den maat
regel zie ik niet in, te meer daar ieder goed vakman eigenlijk
hetzelfde loon behoort te verdienen. Er heerscht omtrent de
meer- of minderwaardigheid van de vaklieden dan ook geen
eenstemmigheid.
In l)en Haag worden de metselaars hooger betaald dan de
timmerlieden, maar een goed opgeleid vakman, hetzij timmer
man, metselaar of schilder, kan aanspraak maken op een
goed loon, dat voor alle drie soorten werk even hoog mag
zijn. Ik handhaaf dus mijn amendement en ik voeg er nu
nog wat bij. Het verzoek van de stadswerklieden is, de ver
ordening te laten ingaan op 1 Januari jl., daar zij het niet
kunnen helpen, dat de regeling eenigen tijd is blijven liggen,
omdat er een verschil was tusschen de particuliere patroons
en de gemeente. Ook ik zou om dezelfde reden wel gaarne
terugwerkende kracht aan deze verordening geven en heb de
eer zulks voor te stellen.
De Voorzitter. Door den heer Sijtsma wordt thans nog een
ander amendement voorgesteld, nl. om de nieuwe loonregeling
te doen ingaan op 1 Januari 1907.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Korevaar. M. d. V. De heer Fokker, die er zich
over verheugt, dat de schilders op het oogenblik hooger be
taald worden dan het minimumloon, vreest, dat na het heen
gaan van deze goede schilders de nieuwe schilders de dupe
zullen worden, omdat deze dan het loon zullen ontvangen,
dat bij particulieren wordt betaald. En dit vindt hij onredelijk.
Welnu, mijnheer de Voorzitter, de mogelijkheid, die de heer
Fokker voorziet, n.l. dat men andere schilders zal moeten
aanstellen, is een krachtig argument voor het voorstel van
Burg. en Weth. om het minimumloon bij de Gemeente niet
hooger op te voeren, dan bij particulieren en Burg. en Weth.
meenen nu juist, dat men aan nieuwelingen geen hooger loon
moet geven dan bij particulieren gegeven wordt, dat men
gelegenheid moet hebben te zien, wat er in zit.
De heer Sijtsma wil de verhooging doen ingaan op t Januari
jl. Het motief daartoe is, dat de werklieden het niet. kunnen
helpen, dat de regeling vertraagd is. Maar de veitraging ligt
ook niet aan den Raad. Dit zal wel met alle regelingen zoo gaan
er zal altijd wel iets in den weg komen. Het maatschappelijk
leven is een samenstel van toevallige omstandigheden en ge
beurtenissen, die op elkaar in werken en daarom zal er voor
elke regeling wel een reden tot vertraging gevonden kunnen
worden. Om die reden aan de voorgestelde regeling terug
werkende kracht te geven, zou ik een bedenkelijk antecedent
vinden.
Bovendien is er nog een ander bezwaar tegen. Er is verschil
van meening geweest, of men de timmerlieden zou brengen
op 21 of op 22 cents. De voorstanders van het bedrag van
21 cents meenden, dat men niet hooger moest gaan, omdat
bij particulieren in 1908 eerst 22 cents zou betaald worden,
terwijl anderen meenden, dat men niet elk oogenblik met een
nieuwe regeling moest aankomen en dat bij het inwerking
treden der voorgestelde verhooging men al een stuk van 1907
achter den rug zoude hebben en daardoor voor een groot deel
het bezwaar van een vervroegde verhooging verviel, terwijl
dit bezwaar in zijn vollen omvang weder zou gelden, wanneer
het amendement werd aangenomen. Het is echter vooral het
algemeene beginsel, het bedenkelijke om een regeling terug
werkende kracht te geven, dat mij ten ernstigste de aanneming
van het amendement van den heer Sijtsma doet ontraden.
De heer Fokker. Ik wil nog een enkel woord in het mid
den brengen dat in het bijzonder geldt de opmerking van
de Kamer van Arbeid over de loonen. De heer Korevaar legt
er den nadruk op, dat de Kamer meldde, dat het uurloon
van de werklieden in dienst der Gemeente niet veel verschilt
met dat van de werklieden in dienst van particulieren. De
Kamer van Arbeid doet er echter op volgen, en dat vertelt
de heer Korevaar er niet bijdat de werklieden in dienst
van particulieren zooveel meer geld thuisbrengen, omdat de
werklieden in dienst der gemeente iets wat ik gelukkig
acht minder overuren maken dan de particuliere gezellen,
zoodat de schilders, al ontvangen zij ook een uurloon van
20 cent, toch minder geld thuisbrengen, dan zij zouden doen,
wanneer zij in particulieren dienst waren. En dat kan toch
niet de bedoeling van den heer Korevaar zijn; het is toch
niet zijne bedoeling, dat de gemeentewerklieden minder ver
dienen in het geheel, dan de werklieden bij particulieren?
De heer Korevaar. M. d. V. Ik heb de opmerking in het
rapport van de Kamer van Arbeid, waarop de heer Fokker
doelt, wel gelezen; ik meende echter dat ik hier ter plaatse
niet met de Kamer van Arbeid in discussie mocht treden.
Nu de heer Fokker evenwel die opmerking tot de zijne
maakt, wil ik hem het volgende antwoorden.
Ik deel volstrekt niet de meening van den heer Fokker,
dat de werkman in dienst van particulieren meer geld thuis
brengt, omdat hij meer uren werkt dan de werkman in dienst
der Gemeente. Wanneer de heer Fokker aandachtig den staat
leest van de overuren, die door de gemeentewerklieden wor
den gemaakt, dan zal hij zien, dat dit overwerk bedraagt ge
middeld 9 uur per week of l.j uur per dag. De gemeente
werklieden werken gemiddeld per dag 9 uur, des zomers 10
uur, des winters minder. Daarbij komt dan nog, zooals ik
zeide, gemiddeld per dag aan overwerk 1| uur, wat per dag
een gemiddelde werktijd maakt van lOj- uur. Bij particuliere
patroons wordt die werktijd van lOj uur per dag in den regel
niet bereikt, want bij die werklieden moeten afgetrokken worden
de dagen, dat zij niet kunnen werken wegens slecht weer,
feestdagen of gebrek aan werk, terwijl zij in den winter ook
veel korter werken. Ik moet dus beslist tegenspreken, ook op
grond van inlichtingen omtrent de overuren van werklieden
in dienst bij particulieren, de meening van den heer Fokker,
dat de werkman in particulieren dienst gemiddeld meer geld
thuisbrengt dan de gemeentewerkman. Dat is dus ook geen
argument, om de loonen van de gemeentewerklieden te ver
hoogen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sytsma om uit punt 1 van
het voorstel van Burg. en Weth. te doen vervallen: »de
schilders" wordt, in stemming gebracht, verworpen met 21
tegen 7 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Zaalberg, P. J. Mulder, Aal-
berse, Korevaar, de Goeje, Fockema Andreae, Zwiers,