DONDERDAG 28 MAART 1907.
101
woorden van medici aan het Amsterdamsche Comité, waaruit
ik enkele passages zal voorlezen.
Dit Comité heeft verschillende vragen gesteld, o. a. deze
vraag
»YVelke zijn de ziekten onder de winkelbedienden en aan
welke oorzaken schrijft ge die toe?"
De antwoorden luidden o. a.
Ziekten:
Aderspatten.
Bloedarmoede.
Zenuwzwakte.
Ruggegraatsver-
kromming.
Voetzwelling.
Rheumatische aan
doening.
Chronischelloofdpijn.
Borstziekten, als
tering.
Oorzaken
te lang staan, te lange arbeidsduur.
te lang staan, te lange arbeidsduur, gebrek
aan frissche lucht en zonlicht, bedorven
lucht.
alsvoren.
te zware en langdurige arbeid.
te lang staan.
tocht en kou.
spijsverteringstoornissen, bloedarmoede,
zenuwzwakte, menstr. stoornis.
slechte lucht, stof, geen zon, veel arbeiden
en al het andere.
Eene andere vraag luidde: »Acht gij het in het belang
van den gezondheidstoestand van winkeliers en magazijn
bedienden, dat hun arbeidstijd wordt verkort?''
Dr. J. E. O. de Vries antwoordt:
Men behoeft waarlijk geen medicus te zijn om deze vraag
van ganscher harte bevestigend te beantwoorden.
Dr. F. W. Wüthrich antwoordt:
Ja, zonder voorbehoud. Mijns inziens is de arbeidstijd zoo
lang, dat van mishandeling van menschen moet worden ge
sproken. Het lange staan, de slechte luehtwisselinghet ge
haaste eten, kunnen niet anders dan een zeer nadeeligen
invloed op hartsbeweging, ademhaling en voeding uitoefenen.
Dr. L. C. v. d. Meulen, Dr. E. M. van Lier, Dr. J. R. v. d.
Broeke, Dr. S. Premsela, Dr. Meijers, Dr. Cath. van Tussen
broek, Dr. Aletta H. Jacobs en anderen, beantwoordden boven
genoemde vraag in gelijken geest of kortweg met: ja.
En nog heel wat andere medici geven hetzelfde antwoord.
Slechts 2 medici gaverr een ontkennend antwoord. Ik mag dus
als leek wel aannemendat de medici in het algemeen van
oordeel zijn, dat werkelijk de lange arbeidstijd van het winkel
en magazijnpersoneel, en ook van de patroons zei ven, nadeelig
werkt op de gezondheid.
De heer Fockema Andreae is opgekomen voor de kleine win
keliers en meent, dat men het dezen zoo moeilijk maakt om te
concurreeren. Bij hen wordt 's avonds nog al wat gekocht en daar
door zullen zij groote schade ondervinden. Nu zou ik den heer
Fockema Andreae toch willen vragen, of er onder hen, die bij die
kleine winkeliers koopen, er één zal zijn, die voor zijn pleizier
koopt. Dit moge geschieden in luxe-winkels, daar komen
enkele gegoeden die alleen voor hun genoegen koopenmaar
in die kleine winkels vindt men geen luxe-artikelen. De
arbeidersstand koopt niet uit luxe. Wanneer die iets noodig
heeft, kan hij het den volgenden dag even goed koopen.
Duitschland heeft bovendien in de praktijk het uitvoerbare
van den maatregel bewezen; en het publiek zal zich zeer
spoedig schikken naar de vervroegde winkelsluiting.
De heer Fockema Andreae heeft het rapport van de Kamer
van Arbeid eenigszins afgekamdhij zegt, dat het beneden zijne
verwachting is gebleven. Men moet dat rapport evenwel nemen
voor hetgeen het is. Door Burg. en Weth. is naar aanleiding
van het verzoek van «Leideris Belang" en daarbij gevoegde
adressen een advies gevraagd aan de Kamer van Arbeid. En
dat advies is gegeven. Nu weet ik niet, waar meer cijfers in
verwerkt zijn, welk advies van grondiger bewerking blijk
geeft: het rapport van de Kamer van Arbeid of het rapport
van de Kamer van Koophandel. Bovendien weet ik ook niet,
of alle cijfers, die daarvoor in aanmerking konden komen, in
het advies ook zijn verwerkt, maar... dit is niet gevraagd.
Als ik mij toch wel herinner, stond er alleen in den brief van
Burg. en Weth., dat de Kamer van Arbeid werd uitgenoodigd
advies uit te brengen. Ik geloof, dat de Kamer van Arbeid
wel eerder een pluimpje mag hebben voor haren arbeidhet
advies is tamelijk lang en er is, dat weet ik wel, heel wat
werk aan besteed!
Overigens geloof ik, dat de heer Stigter, die eenige bezwaren
heeft geopperd tegen de gedwongen winkelsluiting in het alge
meen, toch met een gerust geweten kan stemmen tegen het prae-
advies van Burg. en Weth., en dat hij, wanneer het eens mocht
komen tot een concept-verordening voor vervroegde winkel
sluiting, wel een amendement zal weten in te dienen, waar
door die verordening naar zijn smaak zou worden verbeterd,
zooals hij dan zou meenen, dat het zou moeten zijn.
Ten slotte is door den Voorzitter gezegd, dat de Kamer van
Arbeid volhield dat een overgroot getal winkeliers waren
voor vervroegde sluiting. Dat heeft de Kamer niet kunnen
volhouden, immers er is geen enkel stuk meer van haar uit
gegaan waarin zij dat had moeten doen en ik kan daarom
ook nogmaals wel de verzekering geven, al mag ik ook niet
namens de Kamer spreken, dat waar in het rapport stond,
dat de overgroote meerderheid van de winkeliers er voor was,
dit eene kleine onjuistheid was, doch dat wel kan gesproken
worden van de groote meerderheid dergenen, die zich uitspraken.
Ik zal hiermede eindigen; ik zal toch niemand meer
overtuigen noch wellicht overtuigd hebben, daar ieder wel
een gevestigde opinie heeft.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Door hetgeen is aan
gevoerd ben ik niet overtuigd en ik vrees, dat ik ook niemand
zal overtuigen; maar ik zal ook maar zeggen, de beleefdheid
brengt mede dat ik nog even repliceer. In de eerste plaats
wil ik een misverstand ophelderen. U hebt gezegd, dat ik
mij had betoond een voorstander van de absolute vrijheid,
van het laisser faire, laisser aller. Dat heb ik niet gezegd.
Dit ook ten antwoord aan den heer Aalberse, die meende,
dat ik zou zijn opgekomen voor de harmonie économique.
Neen, mijnheer de Voorzitter, in den tijd van de harmonie
économique, zeide Bastiat: laat ieder zijn gang maar gaan,
belemmer niemand in zijne vrijheid, dan komen de zaken het
best te recht. Daarvan is men teruggekomen. Men heeft
ingezien, dat bij onbeperkte vrijheid aller belangen niet het
best behartigd werden en men is gaan erkennen, dat men
de vrijheid mocht en moest beperken in het algemeen belang.
Dat zeg ik ook. Maar wanneer men wil, dat de vrijheid
worde beperkt, dan moet men ook aantoonen, dat daarvoor
reden is. Dan kan men bijv. zeggen: ja, de menschen, wier
vrijheid ik oogenschijnlijk beperk, waren niet vrij. Zoo bijv.
ten aanzien van den arbeid in de mijnen, waarvan de heer
Aalberse sprak. Dan komen wij bij de economisch zwakken.
Men kan zeggengij zijt volkomen vrij, om langer of korter
te werken, maar dan antwoordt de arbeider: goed, maar
wanneer ik niet toestem in de gestelde arbeidsvoorwaarden,
dan wordt mij het werk geweigerd en verhonger ik.
Hij heeft gelijk en daarom zegt men niet tegen de mijn
arbeiders: gij moogt niet werken; maar tot de mijneigenaars:
gij moogt uwe arbeiders niet zoo lang laten werken. Maar
kan men nu inderdaad dé winkeliers, ook de groote, econo
misch zwak noemen als deze mijnwerkers?
Neen, mijnheer de Voorzitter, wij moeten het dus zoeken
in het algemeen belang, en nu heeft de heer Aalberse ons
gezegd, dat dit algemeen belang zit in de middenstandsbe
weging. Maar die beweging is toch geen doel! Zij is toch
slechts middel om iets te bereiken, bijv. de winkelsluiting.
Maar dan draaien wij in een cirkel! De winkelsluiting, zegt
men, is een algemeen belang, want zonder deze krijgen wij
geen middenstandsbeweging en zonder die beweging krijgen
wij geen winkelsluiting. Neen, zegt de heer Aalberse, zoo
bedoel ik het nietde georganiseerde middenstandzooals
men dien ziet op de congressen, is vóór de winkelsluiting.
Nu zal ik al weer geen kwaad zeggen van congressen,
maar als ik zoo om mij heen zie, dan zijn er onder de
menschendie nooit aan die congressen deelnemen en geregeld
aan hun dagelijksch werk blijven, wel een aantal, die over de
zaken geheel anders denken dan zij die zich op de congressen
laten hooien. De uitspraak dier congressen is voor mij dus
nog niet overtuigend, en te minder, waar de heer Aalberse
zelf zegtals gij den middenstand vraagtwat hem ontbreekt,
dan luidt het antwoord: ons ontbreekt kennis van boekhouden,
etc. Maar, mijnheer de Voorzitter, ligt dat dan aan de late
winkelsluiting? Weineen, dit ligt aan de gebrekkige opleiding
van hendie later in den winkelstand komenen voor eene
betere opleiding kunnen de winkeliers zeiven zorgen. Daarvoor
kan ook de heer Aalberse zelf mede helpen zorgen in don
Haag, en ook de Leidsche Gemeenteraad kan daarvoor iets
doen. Trouwens onze gemeente doet zulks reeds, door subsidie
te geven aan «Kennis is Macht" en dergelijke instellingen. Maar
dit hangt toch absoluut niet samen met de vervroegde winkel
sluiting.
En wat nu het diplomatieke antwoord van den heer Aalberse
aangaat over de ontwikkeling van den middenstand, heeft die
geachte spreker ons als het ware gezegd: Kijk die menschen
eens een zelfkennis hebben! Och, mijnheer de Voorzitter,
iemand, die zooveel zelfkennis heeft, is niet onontwikkeld.
Die geeft duidelijk bewijs, dat hij zittende in zijn winkel
wel nadenkt en daar meer geleerd heeft dan menig ander op
congressen of vergaderingen.
Mijnheer de Voorzitter, D hebt gezegd: men kan het wel zon
der statistieken, die heeft men nu eenmaal niet. De heer Fokker
heeft daartegen gezegdals gij statistieken wilt hebbendie
kan ik u wel leveren, al voegde hij er bij, dat hij van die
statistieken, ter wille van den tijd, wel een zeer bescheiden
gebruik moest maken. Vooreerst heeft hij dan gezegd, dat men
door het lange staan achter een toonbank, aderspatten krijgt.
Dat zal misschien niemand betwisten. Maar er zijn zeer veel