DONDERDAG 21 MAART 1907. 8ft 10°. het miltvuur bij alle vee 11°. de hondsdolheid bij alle vee. Nu zijn er van deze ziekten vier, die aanleiding kunnen geven tot het produceeren van besmette melk: 1°. het mond- en klauwzeer; 2°. het miltvuur; 3°. de hondsdolheid en misschien ook 4°. de kwade droes. Ten aanzien van de hondsdolheid bij alle vee, lees ik in art. 87 van het Koninklijk besluit van 27 Mrt. 1888 (Staats blad no 67) het volgende: is verbodenuitvoer uit den afgesloten kring van vee, honden en katten, alsmede van melk afkomstig van zieke dieren en van dieren, die verdacht zijn wegens ziektever schijnselen, welke zij vertoonen. De heer Meuleman kan dus gerust zijn ten aanzien van de hondsdolheid bij alle vee. In de tweede plaats hebben wij te maken met het miltvuur. Ik zou den heer Meuleman die zich zoo heeft beziggehouden met de veeziekten, welke voor de menschen schadelijk zijn, wel eens willen vragenzijn meer dan twee gevallen bekend, dat het miltvuur van een rund overgebracht is op den mensch Bovendien kan ik wel de verzekering geven, dat waar ook het miltvuur uitbreekt, het geneeskundig staatstoezicht, juist omdat het zulk eene gevaarlijke ziekte is, er altijd dadelijk bij is om al die maatregelen te nemen, waardoor de gezond heid van de menschen niet kan worden geschaad. In de derde plaats heeft men de kwade droes. Die komt alleen bij paarden voor. Wij zijn nu gelukkig in dat stadium, dat wij kunnen zeggendeze ziekte is uitgeroeid. Dat de paarden uit Engeland komende, dadelijk hier naar het abat toir moeten, is toe te schrijven aan de vrees voor de kwade droes, omdat wij, waar de ziekte hier vrijwel is uitgeroeid, zoo bang zijn voor nieuwe besmetting. Voor kwade droes bestaat dus geen gevaar. Rest ten slotte het mond- en klauw zeer. Het artikel, dat door de Commissie voor de Strafverorde ningen is aangehaaldis juist geschreven met het oog op het mond- en klauwzeer. Het is de eenige ziekte, die door het gebruik van melk kan worden overgebracht op den mensch. Doch veel voorkomen doet het toch niet. En wanneer het mond- en klauwzeer eenmaal epidemisch of liever epizoö- tisch optreedt, dan helpen alle bepalingen toch niets meer. Dan heerscht de ziekte hoeve aan hoeve. Dan moet men öf den invoer van melk verbiedenöf de sterilisatie verplichtend stellen, doch dat is onmogelijk. Wanneer het eenmaal zoo ver komt, hebben al die bepalingen geen waarde meer; het eenige is, dat de Gezondheidscommissie den menschen dan ad viseert om de melk gekookt te drinken. Al die maatregelen om de menschen te beschermen tegen het overbrengen van ziekten onder het vee door gebruik van melk, leveren feite lijk niets op. Voor de tongblaar is gezorgd; voor miltvuur behoeft geen vrees te bestaanaan hondsdolheid behoeft men niet te denkenkwade droes komt alleen bij de paarden voor. De ziekten, die dus eigenlijk aanleiding hebben gegeven tot het opnemen van de bepaling, zijn van geen beteekenis. Ten slotte zeide de heer Meuleman, dat de melk afkomstig moet zijn van gezonde koeien. Ik begrijp niet, hoe de heer Meuleman dit kan zeggen. De heer Meuleman heeft zich geen rekenschap gegeven van de ziekten, die aanleiding geven, dat door de melk de besmetting wordt overgebracht op den mensch. De ziekten die daarmede bedoeld worden zijn voor- namelijk de ziekten van den uier, uterus enz. En daarom zou ik ook niet aanraden het amendement van den heer Meuleman aan te nemen, omdat het vrijwel van geen beteekenis is, maar ons te vereenigen met hetgeen door de Gezondheidscommissie wordt voorgesteld. De heer Meuleman. M. d. V. Nog slechts een kort woord. Ik moet ronduit zeggen, dat ik de kracht van het betoog van den heer van Gruting niet heb gevat. Vooreerst heb ik gehoord, dat als ergens een veeziekte uitbreekt, de veearts zich opmaakt om voor de menschen te zorgen; doch in de wet op de Veeartsenijkunde wordt alleen gesproken van de bestrijding van ziekten onder het vee. Deze behoort dus tot de competentie van den veearts. Verder zegt de heer van Gruting, dat ik bijzonder op de hoogte schijn te zijn van de wijze van ontstaan van het miltvuur. Och, mijnheer de Voorzitter, dit doet hier zoo weinig ter zake; ik weet alleen, dat het eene afschuwelijke ziekte is; gevallen uit de litteratuur, door den heer van Gruting bedoeld, ken ik niet. Maar is de heer van Gruting, zoo zeker, dat melk van eene koe, lijdende aan miltvuur zoo onschadelijk is? Zou de geachte spreker ook niet zeggen: dank u voor die melk! Voorts zegt de heer van Gruting ten aanzien van de tong- blaar: Wanneer eenmaal eene epizoötie van tongblaar uit breekt, verspreidt die ziekte zich zoo snel, dat alle dieren besmet worden en wij er niets aan kunnen doen. Maar is dit laatste wel zoo zeker? Wanneer in Zoeterwoude tongblaar voorkomt, komt het dan ook dadelijk voor in Rijnsburg? Kunnen wij ons dan niet bepalen de melk uit Zoeterwoude te verbieden en ze van elders toe te laten. Ik begrijp niet, hoe de heer van Gruting, die zich blijkens zijn herhaald optreden namens de Gezondheidscommissie zoo bezorgd maakt over de gezondheid der menschentegen mijn amendement kan zijn. Ik zal het echter handhaven. De Voorzitter. De heer van Gruting heeft er al op ge wezen dat van verreweg de meeste bij het vee voorkomende ziekten geen besmetting voor den mensch door de melk te vreezen is, zoodat de melkverordening daarin niet behoeft te voorzien. Het is ook het advies van de Gezondheidscom missie, dat slechts voor zeer enkele ziektegevallen bij het vee gevaar voor besmetting te duchten was. Maar de heer Meuleman heeft over het hoofd gezien, dat in deze zaak toch wel degelijk van Rijkswege is voorzien. De strekking van het betoog van de Commissie voor de Straf verordeningen is dan ook geweestdat dit onderwerp is ge regeld door den Rijks wetgever en dat dus de Gemeente wetgever zich ten deze heeft te onthouden. Met de bepaling, dat de afsluiting van bepaalde hoeven, erven en weiden in geval van ziekten door den veearts facul tatief kan geschieden en alleen in geval van mond- en klauw zeer, heeft de Rijkswetgever het systeem aangegeven, dat hier door den Gemeentewetgever moet worden opgevolgd. Daarmede heeft hij dit terrein voor zich gereserveerd en tevens geconstateerddat het mond- en klauwzeer is eene ziekte, die door melk wordt verbreid en aan de menschen schade kan doen, zoodat uitbreiding tot andere veeziekten in dit verband niet noodig is. En waar de Rijkswetgever dit heeft geconstateerdkomt het geraden voor, dat de Gemeente wetgever zich onthoudt. Nu is bij arrest van den Hoogen Raad van 1895 wel uit gemaakt, dat de vraag, of in Rijksbelang getreden is, niet behoort aan den rechter, maar die vraag staat wel ter beoor deeling van de administratieve autoriteit. Namen wij nu het amendement van den heer Meuleman aan en werd dan deze verordening onderworpen aan de beoordeeling dier adminis tratieve autoriteit, dan zou vernietiging daarvan toch zeker wel een ernstig punt van overweging uitmaken. Na het Koninklijk besluit van Februari 1907, dat de heer Meuleman bij het ontwerpen van zijn amendement nog niet kon kennen, acht ik de kans van vernietiging door de kroon niet gering. Dit alles nog afgezien van de technische bezwaren tegen het amendement, die door den heer van Gruting zoo over tuigend in het licht zijn gesteld. De heer van Gruting. Nog een enkel woord om den heer Meuleman te beantwoorden. De heer Meuleman beweerde, dat wij veeartsen alleen zorgen voor de hygiëne van het dier. Ik kan echter de verzekering gevendat liet minstens ook onze taak is om maatregelen te nemen voor de menschen. Wanneer zoo weinig van al de ziektenwelke bij het dier voorkomen op den mensch worden overgebracht, dan is dit alleen te danken aan het initiatief van den veearts. Overal waar wij kunnen, bevorderen wij ook de hygiëne van den mensch. De heer Meuleman wijst op het tongblaar. Wanneer dit op eene hoeve voorkomt, ja dan is het mogelijk, dat wij daaraan iets kunnen doen, vooral in den tegenwoordigen tijd, nu bij het eerste uitbreken van de ziekte het veeartsenij kundig Staatstoezicht dadelijk maatregelen neemt om de ziekte te bestrijden. Ik geef de verzekering, dat door het veeartsenijkundig Staatstoezicht ook op de melk gelet wordtzoodat bij het uitbreken van tongblaar de melk alleen gesteriliseerd gebruikt mag worden. Breidt de ziekte zich echter zoo uitdat het tongblaar boerderij aan boerderij gaat heerschen, dan is het onmogelijk om dergelijke maatregelen te nemen en kan de Gezondheidscommissie slechts den menschen aanbevelen om de melk te kokendan loopen zij geen gevaar. Ik zou nog iets aan den heer Meuleman willen vragenn. 1. hoe uitgemaakt zal worden, dat er tongblaar bestaat. De smetstof kennen wij niet, hoe willen wij dus bewijzen dat men besmette melk heeft? Derhalve is mijne conclusie dat het onjuist zou zijn, om het amendement van den heer Meuleman aan te nemen. De heer Fokker. Ik wil gaarne het amendement steunen. Het is wel merkwaardig, dat nu de quaestie of de Gemeente raad bevoegd is om deze bepaling te maken ook aan de orde wordt gesteld. Ik zou er toch niet tegen opzien die bepaling te maken, want wanneer achteraf mocht blijken, dat wij niet daartoe bevoegd zijn geweest, dan zal toch alleen dit gedeelte van de Verordening vernietigd worden. Nu ik toch aan het woord ben, mijnheer de Voorzitter, wil ik mijne verontschuldiging maken, dat ik straks uit het hoofd citeerende, een verkeerd argument heb gebezigd. Ik heb nu het Wetboek van Strafvordering voor mij en gezien dat uwe opmerking juist is, en dat ook de Kantonrechter kan bevelen dat de beklaagde in persoon voor hem verschijnt. Ik maak gaarne van de gelegenheid gebruik om dit te constateeren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 9