DONDERDAG 21 MAART 1907.
77
amendement van den heer Sytsma in discussie; wanneer
men zich per se daaraan moest houden, dan zou dit wel
eenig bezwaar opleveren, omdat ik tegen het opnemen van
tuberculose zou zijn, indien niet het andere amendement op
het eerste lid, dat ik handhaaf, werd aangenomen. Dat amen
dement is reeds bekend en strekt om in te voegen»bij be
smettingsgevaar"; met andere woorden, wanneer door hoesten,
of opgeven gevaar voor besmetting dreigt. Dat het aan melk-
verkoopers of aan personen in dat bedrijf werkzaam, ver
boden is hun bedrijf uit te oefenen, wanneer zij lijden aan
tuberculose met hoesten en opgeven, daartegen heb ik niets,
mits onder ééne voorwaarde, dat er dan bij wordt opgenomen,
»bij besmettingsgevaar" of wanneer zij gevaar voor besmetting
opleveren. Mag ik enkele voorbeelden aanhalen, die de bepa
ling kunnen toelichten? Iemand kan bijv. een steenpuist aan
het hoofd of een chronisch exceem aan een zijner ooren
hebben. Dat kan weken en maanden duren. Zoo iemand stelt
zich onder behandeling van een geneesheer die de wond be
dekt met een antiseptisch afsluitend verband. Moet dan zoo
iemand weken of maanden uit zijn bedrijf worden gestooten,
omdat hij iets heeft dat door het afsluitende verband hoege
naamd geen gevaar voor besmetting of verontreiniging op
levert? Het oor toch met het exceem is door het antiseptisch
verband reiner dan wellicht het oor van iemand anders Mij
dunkt dat de Raad met die bepaling zooals zij hier staat, niet
kan medegaan. Neemt men echter de beperking aan, dat iets
gevaar voor besmetting oplevert, en de lijder stelt zich niet
onder geneeskundige behandeling of het verband is niet goed, dan
valt hij tersfond onder het artikel; en wanneer hij zorgt dat
alles goed en zuiver is, dan levert hij ook geen gevaar voor
besmetting op en gaat vrij uit.
Ten slotte nog even de tuberculose met hoesten en op
geven. De uitlegging daarvan door Burg. en Weth. gegeven,
aanvaard ik niet geheel. De Voorzitter zegt: tuberculose met
hoesten en opgevendus de tuberculose blijkt uit het hoesten
en opgeven. Dat staat er evenwel niet. Onder tuber
culose met hoesten en opgeven valt ieder die tuberculose
in zijn longen heeft, en bij wien jaar in jaar uit een on
schuldige bronchitis, gepaard met licht slijmerig opgeven,
blijft bestaan. Dat zoo iemand gevaar voor besmetting kan
blijven opleveren, wil ik wel gelooven, maar wanneer men
mijne beperkende bepaling opneemt, dan heeft men altijd de
macht in handen. Wanneer men het gevaar voor besmetting
niet aanwezig acht, kan men den mar» vrij uit doen gaan,
maar aan den anderen kant kan men bij den minsten twijfel
den man uitsluiten. Alleen wanneer mijne beperkende be
paling wordt aangenomen, zou ik kunnen medegaan met de
bepaling omtrent tuberculose met hoesten en opgeven.
Het zelfde bezwaar geldt ten aanzien van hen, die hebben
een inrichting voor het pasteuriseeren of een andere bewer
king der melk.
Wanneer iemand woont op den Zoeterwoudschen singel en
hij heeft eene dergelijke inrichting bijv. op de Hoogewoerd,
dan zal hij bij onveranderde aanneming van het artikel dat
lokaal of die inrichting niet mogen hebben. Dat gaat niet.
Neemt men mijne beperking aan, dan staat het ons altijd
vrij, om hem te treffen, waar hij door in het huis, waar de
zaak gedreven wordt, te wonen, gevaar voor besmetting zou
kunnen opleveren. Inderdaad, ik geloof dat wij het eerste lid
van art. 21 onmogelijk zoo zullen kunnen aannemen, zonder
in hooge mate onrechtvaardig te zijn, wanneer wij daarbij
niet tevens opnemen de beperkende bepaling van geen gevaar
voor besmetting op te leveren.
Dit heb ik naar aanleiding van het eerste lid willen zeggen
en naar aanleiding van het amendement van den heer
Sytsma. Nu heb ik ook een voorstel omtrent het nieuwe
derde lid, dat straks nog wel aan de orde zal komen.
De heer van Hamel geeft mij daar ondershands in over
weging te lezen »open tuberculose." Ja, daaraan heb ik wel
gedacht, maar nog liever zou ik dan willen lezen«tubercu
lose met ophoesten van tuberkelbacillen", omdat dan tevens
de larijnxtuberculose daaronder is begrepen. Laten wij even
wel dit gevaarlijk pad niet inslaan en liever mijn oorspronkelijk
denkbeeld handhavenwanneer zij besmettingsgevaar opleveren.
De heer Sijtsma M. d V. Noch gijnoch de heer van
Gruting als lid der Gezondheidscommissie hebben mij kunnen
overtuigendat ik op den verkeerden weg ben. Dat men
deze bepaling te Nijmegen in de Verordening heeft opgenomen,
is voor mij geen reden het hier ook te doen. Herhaaldelijk
hebben wij van Burg. en Weth. gehoord, als wij hier eens
met een nieuwigheid van elders kwamen: daarmede hebben
wij hier niet noodig. Mijnheer de Voorzitter, men moet mij
eerst aantoonen, dat die bepaling te Nijmegen uitnemend
werkt, dan heeft dit argument althans eenige waarde.
Tegen het opnemen van een bepaling omtrent zweren en
etterende wonden heb -ik geen bezwaar gemaakt, omdat deze
ook door niet-medici zijn waar te nemen; maar ieder, die
hoest en opgeeft wegens verkoudheid, is daarom nog niet
tuberculeus. Dit echter is, ik herhaal het nog eens, door een
niet-deskundige niet te constateeren.
Nu zegt U wel, mijnheer de Voorzitter, dat de Directeur
van den Keuringsdienst een ontwikkeld man is; dat spreek
ik niet tegenmaar ieder ontwikkeld man is nog geen medicus.
De man zal een uitnemend scheikundige zijn, maar stellig
zelf zijn onkunde op medisch gebied erkennen. En wil men de
moeilijkheid ondervangen door er bij te schrijven: »met be
smettingsgevaar", dan zal de constateering nog veel moei
lijker zijn.
Maar U, mijnheer de Voorzitter, hebt een argument ver
geten te beantwoordennl. dat wijom geheel billijk te zijn,
dan ook andere winkeliers moeten treffen. Laat onze Keurings
dienst dan ook de andere winkeliers nagaan, opdat niet één
enkele categorie van personen getroffen worde. Dan gaat men
radicaal te werkmaar zoolang dit niet geschiedtgeef ik in
overweging deze woorden te schrappen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Men stelt zich m. i.
de zaak verkeerd voor, wanneer men zegt, dat de toepassing
van deze bepaling zal zijn bij den keuringsambtenaar.
Neener wordt hier verboden dat iemand, aan tuberculose
lijdende, melk vent. Wanneer dan proces-verbaal wordt opge
maakt, kan daardoor het bestaan van tuberculose nooit blijken
dan moet men voor den Kantonrechter om de toepassing van
dit artikel te verkrijgen, bewijzen dat de man werkelijk
lijdende is aan tuberculose. Dat kan nooit worden bewezen,
door de verklaring van een ambtenaar van den Keuringsdienst
of door zijn procesverbaal. Zoo iets kan alleen worden bewezen
wanneer zekere feiten dooi' een medicus worden geconstateerd,
waaruit deze deskundige afleidt, dat die man heeft open tuber
culose, indien dan de Kantonrechter zich met dit deskundig
advies vereenigt. Dat door dit artikel eenige macht wordt
gegeven aan den Keuringsdienst om iemand lijdende te ver
klaren aan tuberculose, is niet juist.
De heer Fokker. Ik heb eenige practische bezwaren tegen
dit artikel. Het komt mij voor, dat het moeilijk te bewijzen
zal zijn dat iemand lijdt aan tuberculose met hoesten en
opgeven Dat zal althans voor een leek niet gemakkelijk zijn
uit te maken. Wanneer dit artikel mocht worden aangenomen,
dan zal ik zoo vrij zijn om op art. 30 een amendement voor te
stellenwaarbij de stadsgeneesheeren belast worden met de
handhaving van deze verordening. Dan heeft men ten minste
kans, dat er nog iets van terecht komt, hoewel het overigens
ridicuul is, dat de stadsgeneesheeren dergelijke processen-
verbaal zullen moeten opmaken en voor politieagent spelen.
Ik zal hier nu niet verder aangeven, hoe men de toepassing
van dit artikel onmogelijk kan maken, ik meen dat dit niet
op mijn weg ligt. Mijnheer de Voorzitter, U hebt daar straks ge
zegd, dat de Directeur-Scheikundige van den Keuringsdienst
bij twijfel het advies zal kunnen vragen van de Gezondheids
commissie. Dan betwijfel ik, of die Gezondheidscommissie dat
zal hebben te geven, omdat, zooals U zelf hebt opgemerkt,
de wet de autoriteiten aanwijst, met wie de Gezondheidscom
missie heeft te correspondeeren. En daaronder is niet vermeld
de Directeur-Scheikundige van onzen keuringsdienst.
Wat straks uw argument was tegen een amendement, ben
ik nu zoo vrij te doen gelden tegen het door de Commissie voor
de Strafverordeningen verdedigd artikel.
De heer Meuleman. Ik wensch even te zeggen, waarom ik
zal stemmen voor het amendement van den heer Sijtsma.
Volgens een aantal medici staat de besmettelijkheid van de
tuberculose vast, volgens een aantal andere geneesheeren staat
die besmettelijkheid nog niet vast. Nu wil ik toch vragen,
waar het met de toepassing van een verordening heen moet,
waar wij als basis van die verordening iets aannemen, dat
wetenschappelijk nog allesbehalve vaststaat. Op het laatste
congres vangeneeskunde in Utrecht is die quaestie aan de
orde geweest, doch daar is zij ook niet uitgemaakt. Men zou
eerst nog eenige jaren wachten, voor men tot een besluit wilde
komen. Nu kan het zijn, dat er in de Gezondsheidscommissie
een stroomirig is, die meent dat de besmettelijkheid vaststaat
en die daarom eene wettelijke bepaling opgenomen wenscht
te zien, maar ik vraag, of men dan zoo maar voetstoots aan
die strooming moet toegeven. Ik antwoordneenIk wensch
geen verordening, die gebaseerd is op iets, dat nog niet weten
schappelijk vaststaat. En daarom zal ik stemmen voor het
amendement van den heer Sijtsma.
De Voorzitter Nog een enkel woord naar aanleiding van
hetgeen door de heeren Meuleman, Fokker en Sijtsma in het
midden is gebracht.
De heer Sijtsma heeft er op gewezen, dat men door dit
artikel onbillijk wordt tegenover andere winkeliers, omdat
het aan die niet is verboden voort te gaan met hun bedrijf,
wanneer zij lijdende zijn aan tuberculose. De heer Sijtsma
vergeet echter, dat dit iets betreft, wat wij op dit oogenblik niet
behandelen, en hij kan er dus ons of der Commissie voor de