88
DONDERDAG 21 MAART 1907.
groote meerderheid van de winkeliers eene regeling bij Ver
ordening wenscht.
Wat in de eerste plaats het argument betreft aan de per
soonlijke vrijheid ontleend, dat is een argument, waarvoor ik
in principe zeer veel gevoel. De groote vraag is alleen, wat
men onder vrijheid verstaat. Verstaat men daaronder, wal
vooral in oud liberaal-economische geschriften onder het woord
vrijheid wordt verstaan, dan wil ik wel zeggen, dat ik op een
totaal ander standpunt sta. Nu meen ik uit het praeadvies
van de Kamer van Koophandel te mogen opmaken, dat die
heeren nog altijd staan op het oud liberale standpunt, waarvan
Prof. Treub zegt, dat het eigenlijk is een anarchistisch stand
punt, omdat het consequent leidt tot de vrijheids-opvatting
der anarchisten.
Ik ben dit met professor Treub volkomen eens
Burg. en Weth. nemen een ander standpunt in en gaan
niet zoo ver; ik kan mij dan ook met de opvatting van Burg.
en Weth. veel beter vereenigen Zij nemen wel degelijk aan,
dat, indien bewezen zou zijn, dat het algemeen welzijn dringend
noodig vordert, dat in deze de gemeente regelend optrad, zelfs
indien slechts de groote meerderheid van de winkeliers er
voor was, de Gemeente bevoegd zou zijn, het te doen. Hier
gaan wij betreffende het begrip persoonlijke vrijheid al een
heel eind op weg naar het meer juiste beginsel. Persoonlijke
vrijheid is een groot goed, maar een goed, dat als elk ander
ook zijne grenzen heeft en dat deze vindt in het algemeen
welzijn, in het openbaar belang. Nu zalaangezien het hier
bij de practische toepassing veelal eene quaestie van tempera
ment geldt, voor den een die grens eenigszins anders liggen
dan voor den ander.
En nu kom ik tot de tweede vraag: of in deze materie de
persoonlijke vrijheid zal worden beperkt, indien wij niet aan
het particulier initiatief zijn beloop lieten, maar als de ge
meente regelend optrad? Jk voor mij ben overtuigd, dat de
persoonlijke vrijheid veel meer zal worden gebaat bij eene
verordening, dan wanneer wij het particulier initiatief maar
laten voortsukkelen, zonder zelf iets te doen.
Het gaat hiermede als met alle andere onderwerpen, waar
omtrent reeds sociale wetgeving bestaat en waarover zeer veel
menschen denken, zooals ik zoo even zeide. Jn de oude tijden
zeide Cicero reeds, dat wij de slaaf van dé wet moeten zijn,
opdat wij vrij zullen zijn. Deze opvatting is nog volkomen
juist voor onzen tijd. Een Franschman, Lacordaire, heeft gezegd,
dat het juist de vrijheid is (in de onbeperkte beteekenis van
het woord) die verdrukt en dat het de wet is, die vrij maakt.
Ook bij deze materie acht ik dit het geval. Hier hebben wij het
feit, dat eene kleine minderheid het in de hand heeft om eene
groote meerderheid van vakgenooten den meest ergerlijken
dwang op te leggen. Daar gaat het om, en nu rijst de vraag, ol de
gemeente die groote meerderheid zal helpen om zich aan
den dwang van die kleine minderheid te ontworstelen, zoodat
dus de dwang, die de gemeente zou uitoefenen, niets anders
zou zijn dan eene verzekering van de vrijheid van het grootere
getal. Men zegt: het is niet gebleken, dat het particulier
initiatief de zaak niet zal kunnen regelen, want op blz. 36
ontleenen Burg. en Weth. aan het rapport van de Kamer van
Arbeid deze woorden«Maar de ervaring leerde de leden der
Kamer anders en ook vele antwoorden van voorstanders eener
«winkelsluiting" geven ie kennen dat veelal op enkele
uitzonderingen na de verkoop in de late avonduren onbe
duidend is."
Daarop gronden Burg. en Weth. deze redeneering, die
schijnbaar zeer logisch, zeer acceptabel is Zij zeggen: Kijk
eens, de voorstanders van de winkelsluiting zeggen zeiven,
dat de verkoop in de late avonduren eigenlijk niets opbrengt.
Wat is er dus tegen, dat zij, die voor vroege sluiting zijn,
dit doen; het is toch blijkbaar maar eene kleine opoffering,
die zij zich moeten getroosten. Hebben zij er dit niet voor
over, waarom moeten wij dan te hunnen behoeve andere
menschen, die wel open willen blijven, dwingen tot sluiten!
Ik wil in de eergte plaats opmerkendat Burg. en Weth.
met het aanvoeren van dit argument niet consequent zijn,
want in de volgende kolom zeggen zij zelf: «Maar wat ons
wel een zeer ernstig bezwaar schijnt te zijn is dit, dat de winkel
stand in de aan Leiden grenzende gedeelten der omliggende ge
meenten, ten koste van onze eigen winkeliers en in het bijzonder
van hendie dicht bij de grens wonen, belangrijk zou wor
den bevoordeeld". Nu is, dunkt mij, een van tweeën waar:
óf de verkoop zal des avonds wat te beduiden hebben, öfhij
zal werkelijk niets hebben te beduiden, zooals Buig. en
Weth. in de eerste kolom zeggen. Maar dan zal ook de be
voordeeling van de winkeliers, die buiten de stad wonen,
wanneer dus de menschen uit de stad een heel eind moeten
gaan loopen, om bij hen te gaan koopen, moeilijk uiterst
belangrijk zijn. De schade, die onze winkeliers daardoor
zullen lijden, zal derhalve niet zoo groot zijn. Ik wil wel
zeggen, dat ik juist om die reden het argument, ontleend
aan de winkels buiten de stad, niet zoo ernstig acht, en ik
ben het volkomen eens met wat Burg. en Weth. zeggen in
de eerste kolom op pag. 36, dat inderdaad de verkoop op
de late avonduren onbeduidend is.
Is dit nu een argument tegen de vervroegde sluiting? Is
het waar, wat men zegt? Bedenk toch dat de winkeliers, die
vroeger willen sluiten er heel weinig voor over hebben. Het
gaat hiermede precies als met de sluiting op Zondag. Ik ken
winkeliers, die niets liever dan den geheelen Zondag hun
winkel zouden sluiten, toch doen zij het niet, ofschoon zij
erkennen dat de verkoop op Zondag zeer gering is. Waarom
doen zij het niet? Niet omdat zij daardoor een paar gulden
moeten missen, maar omdat nu eenmaal het individualistische
gevoel bij vele koopers zeer sterk is, en omdat vele menschen
zeggen, wanneer zij op Zondag in een winkel niet terecht
kunnen: dan haal ik het ook door de week bij een ander.
En dan loopt de winkelier, die op Zondag sluit, niet alleen
gevaar, dat hij het weinige geld veiliest, dat hij anders Zon
dags ontving, maar dat de vroegere Zondags-koopers ook in
de week in den winkel gaan, die op Zondag wèl open is. Het
zelfde zal zich voordoen wanneer een winkelier uit eigen be
weging om 9 uur des avonds sluit, terwijl een ander zijn
winkel nog open houdt. De laatste doet dit ook niet om de
paar guldens, die hij wellicht nog zal ontvangen, maar om
dat, indien hij vroeger sluit, wellicht klanten naar concur
renten gaan, die na 9 uur nog open zijn en dan loopt hij
tevens gevaar, dat hij die klanten ook verliest voor het
overige van den dag. Dat zal iedereen, die met de practijk
van den winkelstand bekend is, toegeven. Het zit dus niet
hierin, dat men er zoo weinig voor over heeft, dat men er zelfs
geen paar guldens voor over heeft; ik geloof dat vele winkeliers
dit er gaarne voor zouden over hebben. Hun argument tegen
vervroegde sluiting is ontleend aan de concurrentie, die in
het algemeen doorwerkt; niet alleen in de uren na 9 uren,
doch ook op den dag. Men is bevreesd, dat wie des avonds
voor een gesloten deur komt, ook op den dag naar een con
current zal gaan, die 's avonds wel open is. Dat is de reden,
dat voor zoover mij bekend nergens ter wereld deze zaak door
het particuliere initiatief is kunnen worden geregeld. Laten
de voorstanders van de vervroegde winkelsluiting door het
particulier initiatief eens één voorbeeld opnoemen, waar
dit mogelijk is gebleken! Wat wèl is gebleken, wat wèl de
ervaring heeft geleerd, dat is dit, dat zoo spoedig de win
keliers de voordeelen van een sluiting om 9 uur hadden
ondervonden, er onmiddellijk van hen zelf een grooten aan
drang uitgaatom dat sluitingsuur van 9 uur te vervroegen
tot 8 uur, ja zelfs tot 7 uur. Dat heeft men gezien in Duitsch-
land. In Duitschland is de wet in groote trekken zóó, dat
regel is de sluiting om 9 uur, maar de Gemeenteraad is
bevoegdom indien 2/3 van de winkeliers van een bepaald
vak dit verzoeken, een vroeger sluitingsuur vast te stellen.
En wat blijkt nu? De wet is nu enkele jaren in werking
en het gevolg is geweestdat niettegenstaande niet minder
dan 2/3 van de winkeliers er vóór moeten zijn, om het
sluitingsuur van 9 uur te vervroegen tot op 8 uur, in de
meeste steden in Duitschland, in de meeste branches, men
om 8 uur, ja soms zelfs om 7 uur sluit!
Ziedaar, mijnheer de Voorzitter, al een zeer sterk argument
tegen ben, die meenen, dat de meerderheid der winkeliers er nog
niet zoo erg voor is. Ik geef toe, dat als men bij de gehouden
enquête buiten rekening laat de personen, die zich niet geuit
hebben, slechts eene niet al te groote meerderheid zich heeft
verklaard voor de verplichte sluiting. Nu is het eenvoudig
eene quaestie van psychisch voelen of men nu moet aannemen,
dat de zwijgers zijn vóór- dan wel tegenstanders. Totnogtoe
wordt in de litteratuur vrijwel algemeen aangenomen, dat
men de overgroote meerderheid van hen, die zich niet uiten,
kan rangschikken onder de voorstanders. Burg. en Weth.
stellen het omgekeerde voorop en zeggende zwijgers zijn er
blijkbaar tegen. Dit nu is moeilijk uit te maken, maar voor
zoover ik de menschen ken, geloof ik, dat, als men tegen
iets is en bang is in zijne portemonnaie getroffen te zullen
worden, men wel degelijk gauw bij de pinken is om. zijne
meening te uiten; terwijl men nooit zoo hard loopt om zich
te verklaren vóór iets, dat goed is. Daarom ben ik vast
overtuigd, dat men dichter bij de waarheid is, als men de
overgroote meerderheid van hen, die zich niet geuit hebben,
rangschikt onder de voorstanders der sluiting, en dat in elk
geval deze menschen, zoodra zij maar de voordeelen der
sluiting voor zichzelven, hun gezin en hun socialen stand
practisch zullen hebben ondervonden, zeer spoedig zulien
behooren tot de zeer verklaarde voorstanders van den maat
regel. Wie dan zou beproeven den maatregel weder af te
schaffen, zou deze menschen wel gauw en zeer luide hooren
piepen.
Op één punt wensch ik nog te wijzen. Ik meen op te mer
ken uit het praeadvies van Burg. en Weth., dat zij het voor
stellenalsof deze zaak eigenlijk eene zaak is van de
winkelbedienden en dat men alleen in het belang van dezen
de arme winkeliers wil dwingen. Ik weet niet precies, hoe
het hier in de stad is. Ik heb deze zaak sinds jaren met