DONDERDAG 21 MAART 1907.
83
een onherroepelijke veroordeeling is gevolgd, wordt vanwege
Burg. en Weth. in een der plaatselijke nieuwsbladen bekend
gemaakt, met vermelding van den naam en de woonplaats
van den overtreder, den aard der overtreding, en de dagtee-
kening van het proces-verbaal en van het vonnis."
De heer Witmans. M. d. V. Ik kan mij niet voorstellen,
dat men voor een feit hetwelk men heeft bedreven dubbel
moet gestraft worden. En dat zal volgens dit artikel toch het
geval zijn. De melkverkooper die een feit heeft gepleegd
waarvoor hij met eene geldboete zal worden gestraft, wordt
nu nog eens door Burg. en Weth gestraft door de vermel
ding van zijn naam en woonplaats in een der plaatselijke
nieuwsbladen. Ik zou wel willen vragen, of er eenige wette
lijke bepaling bestaat, die aan Burg. en Weth. het recht geeft
om dit te doen, om den naam te publiceeren van een over
treder, terwijl hij reeds voldoende door den bevoegden rechter
is gestraft.
De Voorzitter. Wat nu door den heer Witmans in het
midden is gebracht, is een bezwaar dat reeds bij vorige ge
legenheden door den heer van der Lip is geopperd. Deze
heeft toen beweerd dat de bepaling niet wettig was, omdat
het was eene strafbepaling, die alleen door den rechter kon
worden toegepast in bijzonder bij de strafwet bepaalde ge
vallen. Ik heb er toen op gewezen, dat die strijd niet bestaat,
omdat niet de publicatie van het vonnis wordt gelast, maar
alleen de inhoud van het proces-verbaal van bekeuring, de
dagteekening van het vonnis en de uitgesproken straf. Nu
heeft men in de Verordening op den Keuringsdienst precies
hetzelfde voorschrift dat zeer goed werkt, en ook in die voor
het Slachthuis heeft men hetzelfde voorschrift. In andere Ge-
meenten waar een melkverordening bestaat, heeft men even
eens het voorschrift opgenomen en heeft het kracht van wet
gekregen. Ik geloof dus dat het bezwaar tegen dit voorschrift
niet gegrond is. De maatregel heeft bovendien goed gewerkt
in andere gevallen, zoodat het niet wenschelijk is hem thans
niet te nemen. Bovendien noopt ons de consequentie die be
paling hier op te nemen, omdat wij in al dergelijke verorde
ningen een soortgelijke bepaling hebben.
Art. 32 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 33: «luidende:
«Deze verordening treedt in werking op den
1907.
Tergelijkertijd wordt buiten werking gesteld de verordening
betreffende de uitoefening van het bedrijf van melkverkooper
van den 17en December 1903 (Gemeenteblad No. 42)."
De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen
stelt voor, de in werkingtreding van de Verordening te be
palen op 1 Juli 1907.
De heer Fokker. M. d. V. Op welken grond wordt voorge
steld de Verordening zoo laat in werking te doen treden?
De Voorzitter. Ik zou eer gedacht hebben, dat bezwaren
gerezen waren tegen de vroege in werkingtreding dezer Ver
ordening, niet tegen eene latere. De bedoeling is de belang
hebbenden te gerieven en hen in de gelegenheid te stellen
zich voor te bereiden op de in werkingtreding der veror
dening.
Ik had mij voorgesteld, dat dit toejuiching zou hebben ge
vonden bij de vergadering.
De heer Fokker. Het was geen aanmerking, mijnheer de
Voorzitter, slechts eene vraag.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 33 wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik zal de vergadering
verlaten gedurende de stemming over de verordening, want
ik vind in de verordening dit is voortdurend in de Com
missie voor de Strafverordeningen mijne houding geweest
eene groote vrijheidsbeperking, en ik heb zoovele verschillende
adviezen er over gehoord, dat ik niet meer weet, of die be
perking gerechtvaardigd is. Voor stemmen wil ik dus niet. Er
tegen stemmen wil ik als lid der Commissie voor de Strafver
ordeningen evenmin; derhalve zal ik de vergadering verlaten.
De Verordening, in zijn geheel in stemming gebracht, wordt
met 17 tegen 11 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heeren: van der Eist, Juta, Paul, Stigter,
van Gruting, Aalberse, Zaalberg, Fokker, Hasselbach, van
Hamel, de Vries, Meuleman, Zwiers, Driessen, Sijtsma, de
Goeje en Reimeringer.
Tegen stemmen de heeren: Witmans, Bosch, v. Tol, le
Poole, Korevaar, Eerstens, P. J. Mulder, Vergouwen, Bots,
Timp, en de Boer.
(De heer Fockema Andreae was bij dez<> stemming afwezig).
VI. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Neder-
landsche onderwijzers om herziening van de salarisregeling
van het onderwijzend personeel.
(Zie Ing. St. n°. 36).
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het
voorstel van den heer Fokker, om de verordening van 5 Juni
1902 (Gem. BI. n°. 10) te wijzigen als volgt:
«I. aan artikelen 9 en 11 toe te voegen eene nieuwe alinea:
De verhoogingen wegens dienstjaren, voorzooverre niet
door de wet vereischt, worden slechts toegekend bij getrouwe
plichtsbetrachting na ingewonnen advies der plaatselijke
schoolcommissie.
II. in artikel 13 de tabel in de eerste alinea aan te vullen
met de woorden
Na 15 jaren dienst900.
in artikel 13 de tweede alinea te doen vervallen."
De heer Fokker. M. d. V. Een enkel woord om mijn voor
stel toe te lichten en het verzoek te bespreken.
In de eerste plaats wil ik zeggen, dat het ook mij voorkomt,
dat de toestand van de Gemeentekas op het oogenblik niet
toelaat eene uitgave te doen, die naar berekening van de
plaatselijke Schoolcommissie ongeveer f15000 zal kosten. Maar
aan den anderen kant zijn er enkele punten in het verzoek
van de onderwijzers, die mij aanleiding hebben gegeven om
mijn voorstel in te dienen.
In de eerste plaats het verzoek om de onderwijzeressen
gelijk te stellen met de onderwijzers. Deze zaak is indertijd
reeds uitvoerig behandeld, en het rapport der Schoolcommissie
verwijst ons naar de debatten te dezer zake in den Raad
gevoerd. Dat is het eenige wat de Schoolcommissie over dit
punt zegt, dat er hier indertijd over is gesproken. Dit kan
ik nu toch niet met Burg. en Weth. een klemmend betoog
vinden. Ik vind geenerlei reden om een onderwijzer meer
salaris te geven dan eene onderwijzeres, wanneer niet als een
paal boven water staat, dat eene onderwijzeres minder pres
teert dan een onderwijzer. Wanneer men mij hier van gezag
hebbende zijde mocht verzekeren, dat de onderwijzeressen
ook veel minder doen, dan zou ik zeggengeef ze ook minder,
maar geef dan aan de onderwijzeressen over de geheele lijn
ook minder, niet alleen op het laatste oogenblik, bij de laatste
verhooging met f 100. Ik ben zoo vrij geweest mijnerzijds aan
een deskundige te vragen, wat hij over deze quaestie dacht.
Ik heb nl. de meening gevraagd van den heer Ketelaar. De
heeren lachen, maar de Regeering schijnt den heer Ketelaar
wel deskundig te achten, want zij benoemde hem tot school
opziener. Het is een man van de practijk, die jarenlang zelf
bij het onderwijs is geweest. Welnu, hij vond de onderwijze
ressen volkomen gelijkwaardig met de onderwijzers; er zijn
natuurlijk slechte onderwijzeressen, maar ook slechte onder
wijzers, en het is best mogelijk, dat een slechte onderwijzer
veel minder is dan een gewone middelmatige onderwijzeres.
Ik geloof dus, dat het onbillijk is den onderwijzeressen minder
salaris te geven dan den onderwijzers en ik heb daarom in
overweging gegeven in zooverre aan het verzoek van adres
santen te voldoen door eene verandering te brengen in art. 13.
Tegen een ander verzoek der onderwijzers, om de woorden:
«bij getrouwe plichtsbetrachting» te doen vervallen, had ik eenig
bezwaar, omdat het mij voorkomt, dat getrouwe plichtsbe
trachting een zoo doodeenvoudige eisch is, dat die van elk
ambtenaar mag worden verlangd. Zoo eenvoudig, dat het mij
overbodig voorkomt, dit apart in de Verordening neer te
schrijven.
Wanneer er straks een voorstel mocht komen om die woorden
geheel en al te schrappen, dan zou ik daarmede geheel kunnen
medegaan. Getrouwe plichtsbetrachting is iets dat vanzelf
behoort te spreken. Wat ik niet vind dat vanzelf spreekt is,
dat de onderwijzers slechts bij getrouwe plichtsbetrachting
eene verhooging ontvangen, de hoofden en plaatsvervangende
hoofden niet. Het wil mij voorkomen, dat de hoofden en plaats
vervangende hoofden ook wel degelijk hun plicht moeten
vervullen. Het is eene illegantia juris om die woorden voor
de eene categorie van ambtenaren er bij te zetten, voor de
andere categorie niet. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen,
heb ik voorgesteld om die woorden ook in te voegen bij de
artikelen 9 en 11. Ik beveel mijn voorstel in de belangstelling
van de Vergadering aan.
De heer De Goeje. Wat de eerste zaak betreft: de gelijk
stelling van onderwijzeressen met onderwijzers, in het advies
der Schoolcommissie is alleen gewezen op de langdurige dis
cussie, die over dit punt in 1902 heeft plaats gehad. Toenis
werkelijk alles gezegd wat over dit punt gezegd kon worden.
In het begin heeft men die tweeërlei bezoldiging niet; on
derwijzers en onderwijzeressen beginnen met hetzelfde mini
mum en klimmen regelmatig op, maar wanneer het maximum
van f 800.is bereikt, zal de onderwijzer, die dan gemid
deld 30 jaar oud is, hoogstwaarschijnlijk in het huwelijk