DONDERDAG 14 MAART 1907.
61
Ik zie niet in, dat vervoeren meer zou plaats hebben dan
de andere strafbaar gestelde handelingen; ik geloof integen
deel, dat het rondbrengen en het rondventen meer zal plaats
hebben dan het vervoeren.
Verder hebt u nog gezegd, dat wanneer de door mij be
doelde gelijkstelling opgenomen werd, dit ook voor artikel 10
zou gelden, maar dat is het geval niet. Ik heb alleen op het
oog de handelingen, genoemd in art. 2: het leveren, ten
verkoop voorhanden hebben, uitstallen in het openbaar, rond
brengen enz.; met die handelingen wilde ik gelijk stellen het
doen verrichten. In andere gemeenten, waar een dergelijke
verordening als deze bestaat, heeft men in dat opzicht een
algemeenen regel gesteld. Ik wijs b.v op de verordening van
Haarlem, waarvan art. '1 bepaalt, dat onder de daarin ge
noemde handelingen begrepen wordt het doen verrichten dier
handelingen. Ik houd vol, dat er willekeur in ligt, om van
de eene handeling het doen verrichten strafbaar te stellen
en van de andere niet en ik geloof, dat die ongelijkheid tot
moeielijkheden zal kunnen leiden. Het rondbrengen bijvoor
beeld geschiedt dikwijls door kinderen en als men nu alleen
de handeling zelve strafbaar stelt, dan kan men, volgens de
tegenwoordige jurisprudentie van den Hoogen Raad, wel het
kind, maar niet den vader straffen. Er zal toch in zoo'n
geval volstrekt niet altijd misbruik van gezag aanwezig zijn.
Stelt men daarentegen het doen verrichten der handeling met
de handeling gelijk, dan zal men den vader kunnen treffen,
en dit is natuurlijk veel billijker en doelmatiger.
De Voorzitter. Ik wil den heer van der Lip doen opmerken,
dat men in het door hem aangehaalde voorbeeld, het doen
rondventen door een kind, met een geval van het misbruik
maken van macht te doen heeft, dat reeds in art. 47 van het
Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld. Voor dergelijke
gevallen zou dus de door hem gewenschte bijvoeging niet
noodig zijn.
De Commissie heeft alleen voor de meest voorkomende
handeling, het vervoeren, de bijvoeging wenschelijk en noodig
geacht, voor de overige niet.
Blijft de heer van der Lip zijn meening handhaven, dan
kan hij een amendement voorstellen en dan zullen wij de
zaak overwegen.
Ik heb zooeven vergeten den heer Sytsma te antwoorden
op de vraag, of de contróle op de melk, die ingevoerd wordt,
vermeerderd kan worden. Ik geloof dat er na de verzekering
van den Directeur van den Keuringsdienst, dat, wanneer
daarvoor termen aanwezig zijn, steeds tot het nemen van
controle-monsters wordt overgegaan, weinig reden is om
daarop bij dien hoofdambtenaar nader aan te dringen.
De nieuwe directeur van genoemden dienst zal in de hier
gehouden discussies allicht aanleiding vinden om de controle
zeker niet te beperken, integendeel om den maatregel be
treffende het nemen van controle-monsters te handhaven en,
waar noodig, te verscherpen.
De heer Stigter. M. d. V. Ik wensch een enkel woord van
protest te doen hooren.
Toen ik mijn algemeene beschouwingen inleidde en die
algemeene opmerkingen wilde staven aan artikelen, had ik
nauwelijks één artikel genoemd, of mij werd door U, mijnheer
de Voorzitter, toegevoegd: dat behoort bij de artikelen, dat
moet gij niet bij de algemeene beschouwingen besprekengij
verbreedt onnoodig de discussiën. Ik had toen nauwelijks dr ie
minuten gesproken!
De heer van der Lip maakt een algemeene opmerking en
toont de juistheid daarvan aan, aan de hand van eenige
artikelen, zonder door U, mijnheer de Voorzitter, in de rede
te worden gevallen. Nu keur ik dat niet af, integendeel ik
geloof, dat de heer van der Lip het recht had dat te doen,
maar ik wijs er alleen op, dat mij belet werd hetzelfde te
doen. Mijn bezwaar is niet alleen, dat mij dit belet werd,
maar juist, omdat ik daarin verhinderd werd, kondt gij,
mijnheer de Voorzitter, gemakkelijk zeggen, dat mijne grieven
onbillijk en niet steekhoudend waren.
Het lijkt mij een weinig een onheusche toon en als dat
zoo is, dan aanvaard ik dien. Ik doe dat ongaarne, maar toch
wil ik hem aanvaarden en beantwoorden.
De heer van Gruting. M. d. V. Ik wensch een enkel
woord te zeggen naar aanleiding van hetgeen de heer Meuleman
in het midden heeft gebracht.
Ik wijs er dat geachte lid op, dat de controle wordt uit
geoefend ten behoeve van de consumenten, niet van de melk-
slijters. Bovendien begint zij daar, waar zij moet beginnen,
namelijk bij de melk die de stad binnen komt
Het mooiste artikel van deze verordening is artikel 3, dat
in de tweede alinea o. a. voorschrijft:
»Zij mag bij staan ter hoeveelheid van */2 Liter in een
cylindrisch vat van helder kleurloos glas en 9 c.M. middellijn
na één uur geen bezinksel vertoonen." Dat is eigenlijk de
ruggegraat van de geheele Verordening, want daardoor zullen
de landbouwers genoodzaakt worden om bij het melken zoo
hygiënisch mogelijk te werk te gaan. En op de vraag, of er
aan de grenzen gecontroleerd wordt, kan ik het positieve
antwoord geven zeker. Op ongezelte tijden worden door de
beambten van den Keuringsdienst wel degelijk monsters
genomen van hen, die melk invoerenmaar het gaat niet
aan, dat men tegen den Directeur van den. Keuringsdienst
zou kunnen zeggen: ga daar heen om controle uit te oefenen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van uw antwoord
moet ik beginnen met U daarvoor mijn dank te betuigen,
omdat ik geloof, dat men den weg opgaat dien ik wensch.
Ik kan echter niet geheel stil zwijgen op hetgeen door U is
gezegd. Het komt II voor, dat men zich bij zulke technische
quaesties moet nederleggen bij hetgeen de Gezondheids
commissie als juist aangeeft. Met die stelling ben ik het niet
eens. Want in elk geval moet men het dan toch eens zijn
met de gronden, waarop de meening van de Gezondheids
commissie steunt. En die gronden deugen niet in dit geval,
dunkt mij. De heer van Gruting zegt, dat de Directeur
het te druk heeft. Wanneer dit waar is, dan moet er meer
hulp zijn om de Verordening uit te voeren. Verder zegt hij,
dat men zich niet moet laten dwingen door de melkver-
koopers. Waar ter wereld is dat gezegd. De melkverkoopers
zullen niet bij den Directeur komen en zeggen: gij moet
daar en daar keuren. Zouden zij het een enkele maal wel
doen en werd er dan iets gevonden wat niet goed was, dan
zou de Directeur daarvoor echter zelf dankbaar moeten zijn.
Dat zou zijn een medewerking zooals men zelden elders
zal zien.
Wat U, mijnheer de Voorzitter, eindelijk hebt gezegd over art.
15, dit heeft met hetgeen ik op het oog heb niets te maken. Ik
heb gedacht aan vervalsching, aan het bijmengen van water in de
melk. Ik zal een voorbeeld gevenEen melkslijter, mij bekend,
had van verschillende landbouwers melk. Nu werd bij hem
geconstateerd vervalsching. De vraag was, nu uit te vinden,
wie hieraan schuld had. Zelf bleek hij de schuldige niet te
zijn. Na heel wat zoeken vond men eindelijk den landbouwer
bij wien de schuld zat. Had men nu de melk van dien man
bij invoer gecontroleerd, dan was al die moeite voorkomen,
en de melkslijter had niet langen tijd onder verdenking
geleefd.
Ik blijf er dus bij, dat het mij rationeel voorkomt, dat bij
invoer de landbouwers wel worden gecontroleerd. Waar U,
mijnheer de Voorzitter, echter zegt, dat wij dien weg zullen
uitgaan en de Directeur zeker ook wel rekening zal houden
met hetgeen hier is gesproken, zal ik mij er thans bij neder-
leggen.
De heer Meuleman. Ik wensch nog een enkel woord te
zeggen ter beantwoording van den heer van Gruting, die hier
optreedt als woordvoerder voor de Gezondheidscommissie.
De heer van Gruting zegt, dat artikel 3, 2e alinea de rugge
graat is van deze geheele verordening. Ziedaar wat ik gevreesd
heb.. Deze Verordening is geen Verordening op de gezondheid.
Zij beschouwt de boeren en de melkverkoopers niets anders
dan als bedriegers, met de gezondheid houdt zij geen rekening.
Al wordt nu voorgeschreven, dat de melk, bij staan ter hoe
veelheid van Liter in een cylindrisch vat van helder kleur
loos glas en 9 cM. middellijn, na één uur geen bezinksel
vertoonen mag, hoe zal men dan kunnen zien, of er ziektestof
in zit. Men kan dan alleen beoordeelen, of er geen vuil in
is, en wegen of er water is bijgevoegd. Van eigenlijke gezond
heidsmaatregelen, het weren van melk van zieke koeien etc.
wordt niet gesproken, en dat is de fout van deze Verordening.
De heer Fokker Het is mij niet recht duidelijk, waarom
nu altijd zoo op dien melkverkooper van buiten wordt ge
hamerd en waarom zoo door de melkverkoopers w7ordt ge
vraagd, dat zoo op hunne melkleveraneiers worde gelet. Immers,
de Verordening spreekt over vervoeren en vraagt er niet naar,
of de melk vervoerd wordt door iemand binnen de stad of van
buiten de stad, de stad in. «Vervoeren" sluit wel degelijk in zich
het vervoeren van buiten naar binnen, zoodat wij gerust aan
de prudentie der ambtenaren, die met de handhaving dezer
verordening zullen worden belast, kunnen overlaten, te be
slissen, hoever de controle zich over melk, die ingevoerd
wordt, moet uitstrekken, al mogen wij op flinke handhaving
aandringen. Ik begrijp niet, hoe men zich over deze zaak
ongerust kan maken, want de Verordening voorziet volkomen
in de moeielijkheid, welke door den heer Sytsma is geopperd.
Ik wensch mij verder aan te sluiten bij hetgeen de heer
van der Lip heeft gezegd ten aanzien van het «vervoeren"
en «doen vervoeren". Zijn opmerking komt mij volkomen
juist voor en ik geloof, dat het een verbetering zou zijn,
indien de door hem aangegeven wijziging in de Verordening
werd aangebracht.
De heer van Gruting voor de derde maal het woord ge
vraagd en verkregen hebbende, zegt:
Mijnheer de Voorzitter. Ik heb voor de derde maal het