60
DONDERDAG 14 MAART J907.
eenvoudige proef wel zien, of zijn melkleverancier hem bedriegt
of niet, en de ervaring heeft ook geleerd, dat wanneer ver-
valsching door den keuringsdienst wordt aangetoond, de
vervalscher wordt gestraft. Wat de heer Sijtsma wil is dus
wel degelijk door de Gezondheidscommissie overwogen, maar
deze acht het niet geraden eerie bepaling als deze heer wenscht
in de Verordening op te nemen. Het spreekt vanzelf, dat elke
Verordening van gemeentewege niet alles kan bereiken, zeker
niet dat, wat wij ons als ideaal voorstellen. Alleen wanneer
er een Rijkswet komt, zouden wij kunnen verkrijgen, wat wij
willen. Nu moet men evenwel roeien met de riemen die men
heeft. Men moet met de Verordening zoover komen, dat men
waarborgen heeft, dat de consumenten van hun melkboer
goede en gezonde waar ontvangen.
De heer Meuleman. In aansluiting met hetgeen door den
heer van Gruting is gezegd, nog een enkel woord. De heer
van Gruting beweert, dat controle op de melk die hier wordt
ingevoerd, niet wel doenlijk is en dat het te veel zal kosten.
Dat weet ik niet. Maar ik weet wel, dat het eene zonderlinge
wijze van redeneeren is om de contröle midden in te doen
beginnen en niet aan het begin. Ik ben overtuigd, dat wan
neer de controle begint bij het begin, bij de koeien die de
melk geven, het resultaat veel beter zal zijn. De heer van
Gruting zegt, dat een Rijkswet beter zal helpen. Dat ben ik
met hem eens; ik beschouw eene gemeentelijke verordening
op den verkoop van melk alleen als een hulpmiddel om het
Rijk te dwingen de zaak ter hand te nemen. Daarom zou ik
wenschen, dat elke Gemeente trachtte om van buitenaf de
contröle te doen beginnen. Dan zou de noodzakelijkheid van
een Rijkswet vanzelf wel in het oog springen. Dan kan eerst
blijken, waar de fout schuilt, want een Rijkswet moet beginnen
met de contröle van buitenaf.
De Voorzitter. Ik wensch even de verschillende sprekers
te beantwoorden, die in het algemeen iets in het midden
hebben gebracht.
De heer Stigter heeft zich wel in beginsel verklaard voor
de totstandkoming eener verordening op den handel in- en
den verkoop van melk. maar hij heeft toch grieven tegen
deze verordening in het midden gebracht, welke echter, naar
ik meen, niet gemotiveerd zijn. Er zouden, volgens dat ge
achte lid, onvoorzichtig bepalingen zijn geconcipieerd, zonder
dat de naleving behoorlijk kan worden verzekerd.
Die grief is onbillijk, want o a. een van de argumenten
tegen het amendement van den heer Meuleman, die de con
tröle naar buiten wilde zien uitgestrekt, is geweest, dat een
desbetreffend voorschrift niet ware te handhaven. Daarom
juist heeft de Commissie voor de Strafverordeningen een der
gelijke bepaling niet voor opneming in de verordening vat
baar gerekend.
Verder zouden, volgens den heer Stigter, de belangen der
producenten hier niet ter harte genomen zijn maar aan het
slot van de toelichting op de in de verordening aangebrachte
wijzigingen is er door ons juist op gewezen, dat vergelijking
van deze verordening met die van andere gemeenten aan
toont, dat door deze regeling »een betamelijke vrijheid van
het bedrijf gewaarborgd is." Wij hebben juist wel oog gehad
voor de vrijheid van het bedrijf en hetgeen de heer Sijtsma
aanvoerde, dat van de zijde juist van de producenten weinig
bezwaren tegen deze ingrijpende verordening in het midden
zijn gebracht, is het beste bewijs, dat de Commissie voor de
Strafverordeningen, op het voetspoor van de Gezondheids
commissie, erop uit is geweest zooveel mogelijk de belangen
van het bedrijf te handhaven en te beschermen.
Ik geloof dan ook, dat de grief van den heer Stigter geen
steek houdt en bij de behandeling van de artikelen zal ik
wel gelegenheid hebben er nog eens op terug te komen.
De heer Sijtsma heeft steun beloofd aan de verordening,
maar hij heeft er tevens op gewezen, dat het te betreuren
was, dat enkele opmerkingen van de Melkverkoopers-Vereeni-
ging niet waren ter harte genomen eri in artikelen belichaamd.
Ik meen, dat men er in deze zaak, waarbij het in hoofdzaak
op technische punten aankomt, rekening mede moet houden,
dat op een enkele uitzondering na geen der raadsleden zich
in deze materie bij uitstek deskundig kan rekenen. En waar
een college als de Gezondheidscommissie in een zeer uitvoerig
praeadvies met klem van redenen heeft aangetoond, waarom
sommige amendementen niet en andere wel steun verdienen,
geloof ik dat het voor de groote meerderheid van den Raad
veiliger is op die technische quaesties niet al te diep in te
gaan en zich evenals onze Commissie voor de Strafverorde
ningen bij de meening van een zoo deskundig college als
die Commissie aan te sluiten.
Wat betreft de quaestie van het controleeren van melk,
welke van buiten wordt ingevoerd, wijs ik er op, dat de
geschiedenis van de tweede alinea van art. 4, waarop het
iii deze voornamelijk aankomt, wel in staat is om degenen,
die zich van die controle veel voorstellen, eenigszins tedésil-
lusionneeren. Het komt blijkbaar in de practijk herhaaldelijk
voor, dat, als door den Keuringsdienst aanmerking wordt ge
maakt op de qualiteit van de melk, de ondeugdelijkheid door
de slijters aan de leveranciers wordt toegeschreven. Nu had
de Gezondheidscommissie, denkende aan de billijkheid om aan
dat verzoek om in zulk een geval bij den leverancier proeven
te gaan nemen, te voldoen, voorgesteld dat toe te laten, mits
een dépot van f 10 werd gestort, dat aan den melkslijtcr,
als de leverancier in het ongelijk was gesteld, werd terug
gegeven.
Dat was een maatregel, dien de Commissie voor de Straf
verordeningen uit een oogpunt van strafproces niet geoor
loofd vond, en daarom werd op dat voorstel niet ingegaan.
Toen kwam dus het tweede lid van art, 3 zoo in de veror
dening als het aanvankelijk in ons ontwerp luidde, dus zonder
dat de eisch van het dépot werd gesteld. De Gezondheids
commissie wees er op, dat, wanneer die alinea ongewijzigd
gehandhaafd bleef, het nn in alle gevallen zou voorkomen,
dat de ondeugdelijkheid van de melk door den slijter aan
den leverancier werd toegeschreven en gaf daarom in over
weging, den toestand te laten, zooals die thans is. Door den
Directeur van den Keuringsdienst toch is verklaard, dat, indien
er thans gegrond vermoeden bestaat dat de ondeugdelijkheid
van de melk aan den leverancier kan worden toegeschreven,
de ambtenaar van den Keuringsdienst uit eigen beweging
monsters nemen, en er een onderzoek ingesteld wordt. Dit
wordt nu bestendigd.
De heer Sijtsma heeft gezegd, dat het zoo dikwijls voor
komt, dat de ondeugdelijkheid van de melk aan den leve
rancier wordt toegeschreven, maar het is nog niet gebleken,
dat dit dan op goede gronden geschiedt. De practijk van
den Keuringsdienst toont wel het tegendeel aan.
En bovendien, wat betreft de contröle op melk van buitenaf,
daaromtrent schrijft art. 15 een maatregel voor, die, zooals
wij ons vleien, met samenwerking van de omliggende Ge
meentebesturen kan teweeg brengen, dat de melk naar hier
niet wordt ingevoerd, tenzij zij afkomstig is uit lokalen ten
genoegen van de betrokken colleges van Burg. en Weth.
ingericht, welke voorzien zijn van een behoorlijk middel van
watervoorziening. Ik geloof, dat op die wijze gedaan wordt,
waf onder de gegeven omstandigheden kan geschieden. Men
kan wel allerlei bepalingen voor controle der ingevoerde melk
in de Verordening schrijven, die niet voor naleving vatbaar
zijn en dan maakt men voor het oog een goed figuur, maar
wanneer men dan buiten de stad toch weet, dat er van de
handhaving van de Verordening niets terecht komt, dan is
het beter dergelijke bepalingen achterwege te laten.
De opmerking van den heer van der Lip is eenigszins van
strafrechterlijken aard. Hij heeft er op gewezen, dat hier wordt
gesproken van »doen vervoeren" en elders weder alleen van
«vervoeren." Ik moet er op wijzen, dat dit artikel is overge
nomen uit de boterwel, waar het doen vervoeren uitdrukkelijk
strafbaar is gesteld. En waarom? Omdat de meest voorko
mende handeling in het bedrijf is, dat men iets doet vervoeren.
Wilde men de uitdrukking algemeen maken, dan zou men
tot zonderlinge consequenties komen. Dan zou men bijv. in
art. 10 moeten lezenhet is verboden voor het uitoefenen
van het bedrijf van melkverkooper in gebruik te «doen"
hebben, enz. Ik geloof, dat het beter is om bij elk artikel na
te gaan, of de handeling daarin vermeld veel voorkomt, of zij
als het ware schering en inslag is. Nu is dit bij het trans
port werkelijk het geval en voor de meest voorkomende
gevallen heeft de algemeene wetgever het noodig geoordeeld
om het «doen" strafbaar te stellen; in andere artikelen heeft
men het overgelaten aan den loop der zaken. De heer van
der Lip weet ook, dat volgens de tegenwoordige jurisprudentie
van den Hoogen Raad sedert 1898, de pleger strafrechterlijk
aansprakelijk is en deze, en niet de patroon, die hem over
haalt, in rechten kan worden vervolgd. «Doen vervoeren"
brengt dus mede dat, wanneer een meerderjarig persoon
compos mentis is en hij beroept zich op zijn patroon, die hem
«overhaalde," om iets strafbaars te doen, dit hem niet baat,
en hij toch in rechten wordt betrokken. Alleen wanneer de
patroon misbruik maakt van zijn gezag, kan volgens artikel
47 van het Wetboek van Strafrecht, degeen die misbruik
heeft gemaakt van zijn gezag om anderen over te halen, in
rechte worden betrokken.
Wat de contröle op van buiten af ingevoerde melk betreft,
ik geloot dat ik de heeren Sijtsma en Stigter voldoende in dit
opzicht heb beantwoord en dat ik het dus hierbij thans kan laten.
De heer van der Lip. Ik ben nog niet overtuigd, dat de
opmerking, die ik gemaakt heb, ongegrond is. In de eerste
plaats merk ik op, dat U mijne bedenking, dat in sommige
artikelen «doen vervoeren" wordt gesteld naast «vervoeren"
en in andere artikelen niet, niet hebt weerlegd. Dat is toch,
dunkt mij, zeer willekeurig.
TI hebt gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat «vervoeren" het
meest voorkomt, en dan daarom daarnaast het «doen ver
voeren" nog apart is genoemd.