DONDERDAG 28
FEBRUARI 1907.
49
onzen architect, den heer Mulder. Nu kan het zijn, dat daar
onder iets begrepen is, dat men desnoods zou kunnen brengen
onder den post van gewoon onderhoud. De geheele restau
ratie moet echter als een geheel worden beschouwd, liet
Rijk heeft dan ook hierop absoluut geen aanmerking gemaakt.
De zaak is van Rijkswege geinspecteerd en de uitslag was,
dat de restauratie, zooals die door de Gemeente-Commissie is
voorgesteld, beslist noodzakelijk werd geoordeeld.
Wat betreft de verschillende cijfers, waarop deheerZwiers
aanmerking heeft gemaakt en die hij te hoog vindt, komt
het mij voor, dat waar de heer Driessen heeft gerapporteerd,
dat de cijfers als volkomen juist kunnen worden aangemerkt,
omdat zij zijn gegeven door den heer Mulder, die reeds meer
dergelijke werken heeft uitgevoerd, het niet aangaat dat een'
leek daarop aanmerkingen maakt.
De heer Juta heeft er verder nog op gewezen, dat parti
culieren slechts 500 bijdragen, van welke som de helft nog
alkomstig is van één lid van het Kerkgenootschap. Het wil
mij voorkomen, dat het niet aangaat om de bijdragen van
particulieren zoo nauwkeurig te gaan bekijken en ontleden
en te zeggen: zooveel komt van één persoon. Wanneer men
dergelijke onderscheidingen gaat maken, waar blijft men dan
Dan zou een bedrag van f 1000 of f 5000 ook niet groot
genoeg zijn, wanneer het gegeven, werd door 2 of 3 personen.
De heer Juta vergeet bovendien een voorname zaak en dat
is, dat uit de kerkelijke fondsen ook/"1500 wordt bijgedragen,
en dit geld komt toch ook uit de zakken der particulieren.
Wanneer de kerk niet voortdurend giften van hare leden
ontvangt, kan zij ook niet geven. Men moet dus geen onder
scheid maken tusscben bijdragen van particulieren en van
de kerk; die moeten te zamen worden genomen. Bovendien
de Gemeente-Commissie heeft al het mogelijke gedaan om
bijdragen van particulieren te verkrijgen; zij heeft geen moeite
ontzien. Het spijt ook mij zeer, dat hare pogingen niet met
meer succes bekroond zijn. In ieder geval kan men niet zeggen,
wat dan ook niet gezegd is, dat de Gemeente-Commissie haar
best niet heeft gedaan. Wanneer men meent, dat de restauratie
noodig is, dan kan dit in elk geval nooit een argument tegen
subsidie zijn. Het gaat toch niet aan om te zeggen: gij krijgt
geen subsidie, omdat particulieren niet meer willen geven.
Een ander punt door de bestrijders genoemd is en het
doet mij leed, dat de heeren Juta en Zwiers dit punt in het
debat hebben gebracht de quaestie van de in de kerk
overheerschende richting.
De heer Juta heeft er op gewezen, dat de Gemeente-Com
missie van de hand heeft gewezen een voorstel van de Ver-
eenigirig van Vrijzinnig Hervormden om een van de kerken
te mogen huren. Naar mijne meening had-die teere kwestie
hierbij niet aangeroerd moeten worden, omdat die totaal
buiten deze subsidieaanvrage staat. Er wordt hier toch niet
gevraagd om subsidie voor eene gelegenheid, waarin eene
zekere categorie van geloovigen bijeenkomt, maar er wordt
hier gevraagd om subsidie voor een historisch monumentaal
gebouw, en wat verder in die kerk geschiedt, dient geheel
buiten beschouwing te worden gelaten. Zeer zeker mag men
niet zeggen, dat de Gemeente-Commissie geweigerd heeft om
de inkomsten der kerk te vermeerderen. Dat motief gaat in
het geheel niet op, want ik heb allen grond om te beweren,
dat wanneer het verzoek was toegestaan, de kerk aan den
anderen kant weer zeer veel inkomsten had moeten missen,
zoodat het zou te bezien geweest zijn, of de winst van f 500
wel zou opgewogen hebben tegen een verlies dat aan den
anderen kant zonder twijfel zou geleden zijn.
Ik zal nu hierop niet verder ingaan, alleen dit wil ik er
nog van zeggen. De Gemeente-Commissie heeft niet zonder
eenig motief, zooals de heeren Juta en Zwiers het voorstellen
het verzoek van de genoemde Vereeniging geweigerd, zij heeft
zich daarbij op het standpunt gesteld, dat zij een dergelijken
ingrijpenden maatregel niet kon nemen, dan in overleg en
met toestemming van den Kerkeraad. Toen nu de Kerkeraad
er unaniem tegen was, heeft de Gemeente-Commissie gezegd
nu achten wij ons niet geroepen en verantwoord om onze
toestemming te geven. Nu moge men zeggen: dat is geen
geldig motief, mij goed, maar het is in ieder geval een motief,
dat ook door de Gemeente-Commissie genoemd is.
Het heeft mij inderdaad bevreemd, dat noch de heer Juta
noch de heer Zwiers deze zaak hebben beschouwd uit het
oogpunt, waaruit het Rijk, de Provincie en ook onze Archi
varis, op wien de heer Zwiers zich nog wel heeft beroepen,
haar hebben beschouwd, nl. uit het oogpunt van kunst
en geschiedenis. Wij hebben hier toch te maken met een
oud monumentaal gebouw, dat tot roem strekt van de stad
Leiden, dat jaarlijks door een groot getal vreemdelingen wordt
bezocht, dat een van de schoonste kerkgebouwen van het
heele land is. Wanneer men dit alles bedenkt, bestaat er dan
voor de Gemeente niet alleszins reden om mede te helpen
dit gebouw in een goeden toestand te brengen, en zoodoende
het goede voorbeeld, gegeven door het Rijk en de Provincie,
te volgen
Over het bedrag door Burg. en Weth. voorgesteld, zal ik
niet spreken; ik zal mij bij de voorgestelde ƒ500nederleggen.
Alleen nog een enkele opmerking over de eerste voorwaarde
door Burg. en Weth. gesteld, n.l. dat de bijdragen van par
ticulieren minstens 1000 moeten bedragen. Ik heb zooeven
reeds gezegd, dat men verkeerd doet door de bijdragen van
particulieren af te scheiden van die van de kerk; men moet
die te zamen nemen. Dat ligt ook volkomen in de lijn van
hetgeen Burg. en Weth hebben opgemerkt, n.l. dat degenen,
die het meeste belang bij de zaak hebben, moeten voorgaan.
Dat nu zijn niet alleen de particulieren, maar dat is ook, en in
de eerste plaats, de Kerk zelf. Burg. en Weth. wijzen er dan
ook op, waar zij spreken over hetgeen te Dordrecht heeft
plaats gehaddat de Kerk en de 'particulieren daar te zamen
de helft der kosten bijeenbrachten. Dat lijkt mij de juiste
opvatting: Kerk en particulieren te zamen. Volgens het tegen
woordige plan zal de Kerk geven 1500 en de particulieren
500, te zamen dus 2000. Burg. en Weth willen nu dat
de particulieren nog 500 meer zullen bijdragen, zoodat de
bijdragen van Kerk en particulieren te zamen zullen bedragen
2500. Welnu, laat men dan conditioneeren, dat door Kerk
en particulieren te zamen zal worden bijeengebracht een som
van 2500, en er dus niet op staan, dat juist door particu
lieren 1000 zal worden gegeven. Het komt mij voor, dat
Burg. en Weth. daartegen geen bezwaar kunnen maken.
Mocht dit echter wel het geval zijn, dan zal ik zoo vrij zijn
een voorstel in dien geest te doen.
De heer Juta heeft zijne krachtige rede tot bestrijding van
het subsidie besloten met de waarschuwing om toch zuinig
te zijn, met het oog op de vele uitgaven die wij te doen
hebben en die nog gedaan moeten worden. Het heeft mij
verwonderd, dat de heer Juta zoo vooruitloopt, want hij spreekt
ook van voorstellen, die den Raad nog moeten bereiken en die
ons dus nog totaal onbekend zijn. Hoe kan men daarmede nu
rekening houden? Men mag van den Raad niet vergen, dat hij
rekening houdt met plannen, die nog bij Burg. en Weth. in
bewerking zijn en waarvan de Raad nog absoluut niets afweet.
Wie weet of er van die plannen iets zal komen? Mij dunkt,
dat de Raad verstandig zal doen door zich niet al te bang
te laten maken door hetgeen de heer Juta daaromtrent heeft
opgemerkt. v
De heer Aalberse. Ik heb ook met eenige verwondering
het betoog van de heeren Juta en Zwiers gehoord, en ik
vroeg mij af, of het standpunt,, waarop zij zich plaatsten, nu
werkelijk in ruimen, breeden zin opgevat, een liberaal stand
punt was. Ik meen, dat de heer Juta deze zaak van een zeer
bekrompen en zelfs zeer verkeerd standpunt heeft bezien, of
wij ons niet anders af te vragen hebben, dan of wij een sub
sidie moeten geven aan een bepaald Kerkgenootschap. Dit
standpunt moge formeel juist zijn, in het wezen der zaak is
het volkomen onjuist. Wat wij hebben te beslissen is alleen
dit, of de Gemeente iets zal bijdragen in de restauratie van een
oud monumentaal gebouw, een gebouw, dat kunstwaarde heeft,
een gebouw, dat in het algemeen en speciaal voor deze Gemeente,
historische waarde heeft; een oud Kerkgebouw, dat indertijd
was de hoofd- en titel-kerk dezer stad, en dat nu in vervallen
toestand verkeert. Het is nu alleen de vraag, of de gemeente
iets zal bijdragen, om dat monument te helpen in stand houden.
Ik geloof', dat dit het juiste standpunt is, waarop men zich
bij de beoordeeling van dit voorstel moet plaatsen. Het heeft
mij verwonderd, dat juist die beschouwingen achterwege zijn
gebleven, en dat integendeel de tegenstanders van het voorstel
in hunne argumenten allerlei elementen hebben gemengd,
die naar mijne bescheiden meening in deze Raadszaal minder
op hun plaats waren. Eén argument is sterk door den Heer
Juta op den voorgrond gesteld, n.l. de f83000 voor de nieuwe
ramen, wat niet noodig zou zijn voor de restauratie. Ik zou
zeggen, dat wanneer er iets is, waarvan een Kerkgenootschap
absoluut geen voordeel heeft, dan is het wel de stijl van de
ramen, die in de kerk worden aangebracht. Wanneer in de
kerk slechts ramen zijn, die behoorlijk dicht zijn en behoorlijk
licht doorlaten, dan is dit voor de Gemeente als zoodanig
volkomen voldoende. Alleen wanneer men het gebouw be
schouwt als een historisch monument, als een monument dat
kunstwaarde heeft, dan wordt het van groot belang, dat er
ramen inkomen, zooals die er vroeger in waren. Indien ik
mij niet vergis zijn die vroegere ramen er uitgeslagen bij
de ramp met het kruitschip. Toen heeft men eenvoudig
verder den boel maar dichtgemaakt, en ik ben van meening,
dat men die ramen nu bij deze gelegenheid, nu men de kerk
wil restaureeren, zeer zeker ook in den vroegeren toestand
moet herstellen.
Dan is er verder aangevoerd, dat door de leden van het
Kerkgenootschap zoo weinig wordt bijgedragen. En waar die
zoo weinig voor de zaak over hebben, zeide de heer Juta,
kan men van de Gemeente niet vorderen, dat die er iets voor
over zal hebben.
Ook die redeneering begrijp ik niet. Ik zou het begrijpen,