44 DONDERDAG 28 FEBRUARI 1907. De Voorzitter. Dat was een ander geval. Teneinde toen van het terrein waarop de kiosk staat meer geld te maken, werd besloten om dat terrein aan den openbaren dienst te onttrekken. Toen had men dus niet te maken met de Ver ordening waarbij de recognities werden vastgesteld. Hier wordt echter gevraagd door den adressant-zelf toepassing van de bepaling betreffende de recognitie. Wanneer men het adres in den Raad wenscht behandeld te zien, dan zal adressant zijn verzoek in anderen vorm moeten inkleeden, maar zooals het hier ligt, is het niet voorbehandeling iri den Raad vatbaar. liet stuk wordt ter afdoening gesteld in handen van Burg en Weth. 2°. Voordracht van het Bestuur der Vereeniging »de I'rac- tische Ambachtsschool" tot benoeming van één lid van dat bestuurter vervulling der vacature ontstaan tengevolge van de periodieke aftreding van den heer J. A. van Hamel. Dit stuk luidt als volgt: Leiden, 22 Februari 1907. Het bestuur van de Vereeniging »de Practische Ambachts school'' alhier heeft de eer U te berichten dat zijn medelid de heer J. A. van Hamel dit jaar volgens rooster aftreedt, en dat de op 20 dezer gehouden ledenvergadering, ter voor ziening in de vacature, de volgende voordracht heeft opgemaakt 1. de Heer P. F. C. MARKS. 2. J. G. MATHOL. waaruit U, overeenkomstig Artikel 5 der statuten, eene keuze gelieve te doen. Het bestuur voornoemd G. van Driel, Voorzitter. B. J. H. Haitink, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Zal worden opgenomen onder de Ingek. Stukken. 3°. Verzoek van Mej. 0. Ligtenberg, leerares aan de Hoo- gere Burgerschool voor meisjes om het haar verleend ver lof alsnog tot de groote vacantie te verlengen. 4°. Bezwaarschrift van H. B. J. Haasken tegen zijn aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1906. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 5°. Rekening, dienst 1906, van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. 6°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1906, van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Worden gesteld in handen van de Commissie v. Financiën. 7°. Verzoek van L. H. de Jongh om niet over te gaan tot onderhandsche verpachting van het recht van tolheffing aan de Leiderdorpsche brug. Dit stuk luidt als volgt: Leiden, 27 Februari 1907. Der» Edelen achtbare Heeren van den Raad der gemeente Leiden. WelEdelen Heeren! Daar ik reeds gelezen heb in het L D.blad van 1.1. Zater dag als dat er nu a.s. Donderdag in de Raadzitting een voorstel zal zijn tot onderhandsche verpachting van het recht van Tolheffing aan de Leiderdorpsche brug aan den Heer P. J. Ramaker. Zoo verzoek ondergeteekende aan UEd. achtbare Heeren van den Raad zulks niet zoo maar toe te geven. Aangezien ik zulks wel vreemt zoude vinden om die Leiderdorpsche brug maar zoo weder te geven, daar ik zeker weet als dat er met een nieuwe verpachting meer geld in de gemeentekas van Leiden zal komen. Aangezien er wel meer liefhebbers zullen zijn om de Leider dorpsche Tolbrug te pachten. Wandt zoowel de Spanjaarsbrug en het Raamland op nieuw moest verpacht worden. Zoo dunk mij wel Edelen achtbare Heeren als dat dan dezen Leiderdorpsche Tolbrug ook wel weder op nieuw moet worden verpacht. Waarom die maar zoo weder aan de Zelfde persoon te geven, heeft dan den Heer P. J. Ramaker meer bevoorrechten als de Oude pachters van de Spanjaarsbrug en het Raamland. Mijndunk Edelen achtbare Heeren dat mag toch zoo niet. Zoo verzoek ik aan UEd. om dit in Overweging te willen nemen. Blijf ik met de meeste achting UEd. dw. dienaar L. H. de Jongh Zal worden behandeld bij punt IN der agenda. 8°. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Nederl. onderwijzers om haar verzoek tot herziening der salarisrege ling aan te houden. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Edelachtbaren Raad der gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren Naar aanleiding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders om afwijzend te beschikken op ons in September 1906 tot U gericht adres om verbetering van de salarisregeling van het ondenvijzend personeel alhier, verzoeken wij be leefd, de behandeling er van aan te houden. Immers, de ons beschikbare tijd tusschen Maandagavond, waarop wij van het preadvies van B. en W. inzage konden nemen, en deze zit ting van Uwen Raad, is voor ons te kort geweest, om U onze opmerkingen daarop, die wij zoo gaarne te Uwer kennis hadden gebracht, te kunnen doen toekomen. In het vertrouwen, dat U welwillend aan ons verzoek zult willen voldoen, hebben wij de eer te zijn, Namens de afdeeling Leiden van den Bond van Nederl. Onderwijzers. J. M. VosRz.Voorzitter. A. Tuk, Secretaris. Leiden, 27 Februari 1907. Zal worden behandeld bij punt XIV der agenda. 9°. Verzoek van M. v. Blankenstein e. a., allen paarden slagers, om een nader onderzoek te doen instellen omtrent de al dan niet noodzakelijkheid der vergrooting van den paardenstal op het Openbaar Slachthuis. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Edeleachtbaren Raad der Gemeente Leiden. Wij ondergetee'kenden, paardenslagers te Leiden, zijn zoo vrij thans, nu er beslist is over het al of niet aannemen der vergrooting van het abattoir te Leiden, nogmaals het een en ander onder uwe aandacht te brengen. Zooals wij uit het verslag van uwe vergadering van 7 Februari 1.1. bemerkt hebben, blijkt dat Heeren Gemeente raadsleden, niettegenstaande het grootste aantal voor ons doel gestemd heeft, met de toestanden van het Leidsch Openbaar Slachthuis niet op de hoogte zijn, althans zeer slecht. Immers de Heer Meuleman deed de pertinente vraag of er lokalen aan het Slachthuis ter dispositie staan van den Directeur, waaruit dus duidelijk blijkt dat Heeren Gemeente raadsleden zich niet, alvorens over de vergrooting te beslissen, van den waren toestand hadden overtuigd. Slechts een uwer had zich met den toestand op de hoogte laten stellen, maar deze had zich, jammer genoeg, verkeerd laten inlichten. Vandaar dat wij, paardenslagers, met ons domme verstand en theoretisch slecht ontwikkeld, vragen, hoe kan men over iets zijn meening zeggen, als men zich van den toestand van dat iets eerst niet heeft overtuigd. De Heer Fokker zeide zeer terecht dat hij zich heeft laten overtuigen dat de vergrooting noodig was. Dat had hij niet moeten laten doenmaar hij had zich zelf moeten overtuigen dat de vergrooting totaal onnoodig is. Het laat zich immers van zelf begrijpen, dat, als men zich van iets wil overtuigen en men laat zich dan inlichten door hem die het voorstelde, dat deze het U niet zal doen voor komen, als ware het onnoodig. Neen Mijne Heeren U hadt een of meer deskundigen moe ten benoemen en die hadden de zaak terdege moeten onder zoeken en U hadt maar niet direct het advies van den Directeur van het abattoir als geloofwaardig moeten aannemen, want hadt U eerst een deskundigenonderzoek bevolen dan verzeke ren wij U E A Heeren dat U de vergrooting niet hadt aan genomen en dus de Gemeente niet op onnoodige kosten gejaagd. Voorts zeide de Heer Fokker dat hij onderzocht wilde hebben, daar hij nu ook wel hier en daar proefdieren heeft gezien of, door verwijdering van die beesten de vergrooting onnoodig is. Waarom Mijne Heeren heeft U dat verzoek niet toegestaan Waarom heeft U een dergelijk onderzoek, alvorens over de vergrooting te beslissen, niet doen instellen? Neen Mijne Heeren, zoo behoort 't volgens ons idee niet te gaan. Men zou waarlijk gaan denken, dat men in den Leid- schen Gemeenteraad, daar de Heeren 'tzoo volhandighebben, maar beslissen, zonder te weten waarover men beslist. Wij twijfelen dan ook geenszins, dat, als eene hoogere macht over deze quaestie haar oordeel zal moeten vellen, nadat zij tenminste een degelijk onderzoek heeft doen in stellen, uwe beslissing zal verwerpen en met ons zullen zeggen de vergrooting van het abattoir, hetwelk toch reeds een schadepost voor de gemeente is, blijkt ons totaal over bodig te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 2