52 DONDERDAG 28 FEBRUARI 1907. het „kind van zijn hart". Met koint mij dus voor, dat de op merking van den heer Fokker totaal ongegrond is. Nu nog een paar korte opmerkingen over de zaak zelve. De heer Juta heeft gezegd, dat het duidelijk is gebleken dat het onderhoud van de Pieterskerk te wénschen heeft overgelaten. Ja, in zekeren zin kan toegegeven worden, dat waar de kerk in vervallen toestand verkeert, er meer aan ten koste had moeten gelegd wordenmaar daar gaat het niet om de vraag is, of de Gemeente-Commissie in slaat is geweest om meer uitgaven te doen. Als dat het geval was, dan had de heer Juta de Gemeente-Commissie een verwijt kunnen makenmaar wanneer hij in gebreke blijft aan te toonen, dat de Gemeente-Commissie fondsen had en toch de kerk verwaarloosd heeft, dan heeft hij naar mijne meening ook geen recht van spreken. Ik wil er ook nog op wijzen, dat het niet waar is wat de heer Juta heeft gezegd, dat door subsidieering de kosten van gewoon onderhoud aan de Gemeente-Commissie zullen bespaard worden. Ik kan de verzekering geven, dat er buiten de voor genomen groote restauratie nog genoeg aan de kerk te doen blijft. Hierbij wil ik het laten; ik hoop dan van harte, dat de Raad een besluit zal nemen, dat tegenover de buitenwereld een goeden indruk zal maken. Het komt mij toch voor, dat de Gemeente een pover figuur zou makenwanneer zij niets zou overhebben voor de restauratie der vermaarde Pieters kerk, waarvoof Rijk en Provincie belangrijke bedragen geven. Met den heer Aalberse ben ik van meening, dat het hier in de eerste plaats betreft een groot belang van de Gemeente Leiden zelf. De Voorzitter. Omdat het verslag van den Directeur der Gemeentewerken niet voor ons lag, is niet geheel juist kunnen worden medegedeeld, wat deze omtrent de cijfers heeft gezegd. De heer van der Lip meende dat, volgens den Directeur, aan de cijfers van den heer Mulder alle vertrouwen kon worden gegeven, terwijl de heer Juta meende, dat door hem is beweerd, dat de prijzen te ruim zijn genomen. Ik wil daarom opmerken, dat de heer Driessen heeft gezegddat aan de cijfers van den heer Mulder alle vertrouwen mag worden geschonken, maar dat het in de gegeven omstandig heden voorzichtig is de prijzen ruim te ramen, omdat tijdens de herstellingswerken nog tal van gebreken zichtbaar zullen worden. Ik geloof dat hieruit dus wel volgt, dat de heer Driessen aan de cijfers van den heer Mulder vertrouwen blijft toe kennen. Ik zal over die cijfers niet veel meer in het midden brengen. Ik heb ook alleen bedoeld te zeggen, dat, hoezeer wij natuurlijk de goede zorgen van den Wethouder van Financien voor onze financien waardeeren, het toch zeer overdreven is, wanneer hij bij deze betrekkelijk kleine uitgaaf ons het schrikbeeld van belastingverhooging in uitzicht stelt. Er zijn tal van andere uitgaven van veel wijdere strekking, waarbij de opmerking van den geachten Wethouder meer op hare plaats zoude zijn. Dit was de strekking van mijn betoog op dit punt. En eindelijk wat betreft de opmerking van den heer Fokker, dat hij, niet voldoende overtuigd zijnde van het onvermijde lijke der uitgave, tegen ons voorstel zou stemmen. Zeker, op het oogenblik zal de kerk ook niet invallen, maar even zeker is het in het belang van de gemeente dat een gebouw als de Pieterskerk behoorlijk in stand wordt gehouden. Wanneer eene andere Vereeniging komt om eene bijdrage, zegt de heer Juta, zal men het verzoek ook moeten inwilligen. Maar de Pieterskerk is toch niet het eerste het beste gebouw in de Gemeente! Het is het gebouw, waarin het eerst na het ontzet van de stad God is gedankt voor de redding; het geldt hier een gebouw uit de grijze oudheid, met een grootsch historisch verleden; het is een gebouw dat ook uit een oogpunt van gothische bouworde hooge waarde heeft En zou men zulk een gebouw nu kunnen gelijkstellen met het gebouw van de een of andere willekeurige vereeniging? Ik geloof dat de Ge meente werkelijk een goed figuur zal maken, wanneer zij voor de instandhouding van dit gebouw, dat zoo hooge kunst en historische waarde heeft, een bijdrage wil geven en daarom zou ik nogmaals zoo krachtig mogelijk willen aandringen om deze voordracht aan te nemen De beraadslaging wordt gesloten. Op het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming afwij zend beschikt. Het voorstel van Burg. en Weth., gelijk het nader is gewijzigd, wordt in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 11 stemmen. Voor stemmen de heeren: van Tol, van der Eist, P. J. Mulder, Driessen, Timp, Bots, Hasselbach, Meuleman, Eerstens, de Vries, Aalberse, van Hamel, Bosch, de Goeje, van der Lip en Le Poole. Tegen stemmen de heeren: Reimeringer, Zaalberg, Stigler, Zwiers, van Gruting, Korevaar, Fokker, Juta, de Boer, Wit- inans en Sijtsma (De Heer Meuleman was inmiddels weder ter vergadering gekomen). XIV. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Neder- landsche onderwijzers om herziening van de salarisregeling van het onderwijzend personeel. (Zie Ing. St. n°. 36). De Voorzitter Hierbij komt aan de orde het verzoek van de afdeeling om dit punt aan te houden tot eene volgende vergadering. De meerderheid van ons college wenscht aan dit verzoek niet te voldoenomdat het niet aangaat een debat uit te lokken tusschen adressanten en Burg. en Weth. naar aanleiding van het praeadvies. Dan wordt het eendebat tusschen Burg. en Weth. en een buiten den Raad staande vereeniging. In de tweede plaats achten zij uitstel niet wen- schelijk, omdat niet aangedrongen wordt op wijziging van aangegeven bepalingen, maar eenvoudig wordt gezegd, dat uitstel wenschelijk is ten einde een nader adres in te dienen. Twee leden van ons college zijn evenwel van meening, dat het wenschelijk is de zaak aan te houden om aan adressanten gelegenheid te geven nader hunne bezwaren tegen het prae advies van Burg. en Weth. te doen kennen. Wij zullen dus nu de beslissing van den Raad overlaten. De heer Sijtsma. M. d. V. Het loopt nu naar 5 uur en wij hebben eerie warme discussie achter den rug. De kans bestaat dus, dat wanneer het adres behandeld wordt, die be handeling veel te vlug zal geschieden Ik zou het dus wen schelijk achten thans deze zaak aan te houden. Burg. en Weth. beroepen zich op het kort en bondig advies van de plaatselijke Schoolcommissie. Nu zou het toch niet kwaad zijn, dat tegenover dat rapport van de Schoolcommissie ook de onderwijzers worden gehoord. En daarom zou ik er wel voor zijn, om de zaak thans aan te houden, waartoe ik bij deze het voorstel doe. De vorige vergadering hebben wij ook tengevolge van te groote haast wellicht een voorstel onvolledig afgehandeld; laat ons dat nu niet weer doen. Het voorstel van den heer Sijtsma wordt in stemming ge bracht en aangenomen met 17 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heerenBoschLe Poole, van Tol, P. J. Mulder, Driessen, Timp, Bots, Hasselbach, Eerstens en Eorevaar. Voor stemmen de heeren: Juta, van Hamel, Aalberse, de Boer, Witmans, Sijtsma, de Goeje, van der Lip, Reime ringer, van der Eist, Zaalberg, Stigter, Zwiers, van Gruting, Meuleman, Fokker en de Vriés. XV. Vaststelling van het 2de suppletoir kohier der plaatse lijke directe belasting, dienst '1906. (Zie Ing. St. n°. 37). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast gesteld. De Voorzitter. Nu is er nog eene zaak van spoedeischenden aarddie ik gaarne zou zien afgedaan. Er is n. 1. ingekomen een voordracht van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs om te voorzien in de salarieering van Dr. Schalkwijk, die tijdelijk de lessen waarneemt van Dr. Goos- sens. De zaak is deze. De heer Goossens is sedert H Februari weder ongesteld. De leeraren van de Hoogere Burgerschool hebben indertijd zijne lessen waargenomen, maar nu is het noodzakelijk om althans in de 6 lesuren der 5e klasse dadelijk op afdoende wijze te doen voorzien. Nu is het niet vooruit te zien, of de ongesteldheid van den heer Goossens langer zal duren dan een maand. De Commissie van Toezicht vindt het onbillijk den heer Schalkwijk al die uren te doen waarnemen, zonder hem daarvoor eene geldelijke belooning toe te kennen, en zij stelt dus voor om den Raad in over weging te geven, met afwijking van artikel 16 den heer Schalkwijk te renumereeren tegen 2 50 per lesuur. Burg. en Weth. kunnen zich met dat voorstel wel vereenigen en stellen dus den Raad voor in dien zin een besluit te nemen ongeacht of de ziekte langer of korter dan een maand zal duren. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen De Voorzitter. Verlangt nu iemand nog in de openbare vergadering het woord? De heer Reimeringer. M. d. V. De vraag, die ik zou willen doen, behoeft geen dadelijk antwoord; zij kan in eene volgende vergadering wel beantwoord worden. De zaak is deze. In de laatste zitting van het vorige jaar is door den Raad gevo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 10