36
weer worden opgegevenals bleek dat niet allen zich aan de
afspraak hielden. Is nu dat standpunt echter wel houdbaar?
De scherpe concurrentie zou de winkeliers dwingen zich
alleu te onthoudenwanneer slechts een enkele niet meeging.
Maar hoe is dit te rijmen met verschillende uitlatingen in
het rapport èn van de Kamer van Arbeid alhier èn van de
A msterdamsche commissie
De Kamer van Arbeid zegt«Overigens zou het argument, dat
juist in de avonduren een groot deel van den verkoop valt, van
gewicht kunnen zijn (n.l. voor de tegenstanders der gedwongen
vervroegde winkelsluiting)indien het algemeen werd gebezigd
en juist kon worden genoemd.
Maar de ervaring leerde de leden der Kamer anders en ook
vele antwoorden van voorstanders eener „winkelsluiting"
geven te kennen dat veelal op enkele uitzonderingen na
de verkoop in de late avonduren onbeduidend is."
En de Amsterdamsche commissie deelt het volgende mede:
«Opvallend is zeker en in dit verband vermeldenswaarddat
een enkele maal door een winkelier werd medegedeelddat
hij, hoewel zijn concurrenten later slotentoch tot een vroeger
sluitingsuur was overgegaan, en in die enkele gevallen waarin
dit was geschied, kon de belanghebbende er meestal bijvoegen,
dat zijn debiet hierdoor niet noemenswaard verminderd was.
In den beginne had hij wel eens een enkelen klant verloren,
doch de overgroote meerderheid had er zich spoedig en ge
makkelijk in geschikt." En op een andere plaats: «Tal van
winkeliers die vroeger hun winkel later openhieldendan
tegenwoordig, konden uit eigen ervaring de juistheid hiervan
(n.l. dat het winkeldebiet bij vervroegde sluiting voor de
meeste artikelen niet zou verminderen) bevestigen: door de
vroegere sluiting hadden zij geen noemenswaardige schade
geleden; hun klanten hadden zich spoedig aan het nieuwe
sluitingsuur gewend." Hoe kan men nu, wanneer men aan
de eenen kant erkent, dat de avondverkoop weinig of niets
te beduiden heeft, het aan den anderen kant bezwarend achten
om tot vervroegde sluiting over te gaan, wanneer niet allen
meedoen? En waaraan ontleent men het recht anderen te
beletten in de late avonduren nog iets te verdienen, wanneer
men zelf zich ter wille van de vervroegde sluiting en al de
daaraan verbonden voordeelen, niet het geringste offer wenscht
te getroosten. Want dat is het eigenaardige in deze geheele
beweging. Men wil wel anderen dwingen hun belangen prijs
te geven; maar zichzelf eenig nadeel getroosten om hetzelfde
doelzonder dwang voor anderen, te bereikendaarvoor is
men niet te vinden.
Wij zijn dan ook nog allerminst overtuigd, dat de zoo
gewenschte vroegere winkelsluiting niet door vrijwillige
samenwerking van de belanghebbenden zelf zou zijn tot stand
te brengen. Laat die overgroote meerderheid van winkeliers,
die thans vervroegde winkelsluiting zouden willen, het voor
beeld geven. Indien het juist is, wat door anderen omtrent
de door hen opgedane ervaring is medegedeeld, dan zullen
zij daarvan geen noemenswaardig nadeel of vermindering-
van klandisie ondervinden, En de anderen zullen, tenzij door
den nood tot later-openblijven gedwongen, zeker uit eigen
beweging volgen, ten einde dezelfde voordeelen deelachtig
te worden.
Wel verre dus van aan de Kamer van Arbeid toe te geven
dat gebleken zou zijn, dat het algemeen belang wettelijke
regeling van de winkelsluiting eischt, blijven wij van meening
dat zulk een wettelijke regeling, zonder dat van dit algemeen
belang gebleken is, zou zijn een ongeoorloofd ingrijpen van
de overheid in de vrijheid van arbeid en bedrijf.
Behalve het hierboven behandelde o. i. alles overwegende
bezwaar van principieelen aard, zijn er nog enkele practische
bezwaren tegen wettelijke regeling van de winkelsluiting,
waarbij wij nog een oogenblik wenschen stil te staan. Want
al moge ook dit bezwaar van principieelen aard voor ons
meer dan voldoende zijn om u tot een afwijzende beschikking
op het ingediende verzoek te adviseeren, zoo kan het toch
zijn nut hebben voor die leden onder uvoor wie dat bezwaar
minder of in het geheel niet wegen mocht, ook op de andere
de aandacht te vestigen.
Dat het winkeldebiet in het algemeen door de vervroegde
winkelsluiting zou verminderenm. a. w. dat er dientengevolge
in het geheel minder zou worden gekocht en dus de geheele
winkelstand schade zou lijden, is een bezwaar dat voor ons
niet weegt. Immers wij twijfelen geen oogenblik of wat
's avonds niet meer kan worden gekocht zalmet uitzonde
ring wellicht van enkele weelde- en genotsartikelen, dan wel op
andere uren gekocht worden En dat de verkoop van weelde
en genotsartikelen door den maatregel eenigszins zou worden
beperkt, zou, uit een algemeen oogpunt bezien, zeker eer
goed- dan afkeuring verdienen.
Evenmin gevoelen wij veel voor het bezwaar, dat door
het vroege sluiten van de winkels de winkelbedienden meer
naar de koffiehuizen zouden gaan en grooter verteringen
maken. Ongetwijfeld zou dit bij eenigen het geval zijn.
Maar daartegenover staat dat zeer velen zeker een nuttig
gebruik van hun vrijen tijd zouden maken. En wij gelooven
niet ons aan optimisme schuldig te maken, wanneer wij
meenen dat het voordeel, dat op deze wijze zou worden
behaald, ruimschoots tegen het nadeel zou opwegen.
Ook het doodsche karakter dat bij invoering van den maat
regel reeds in het vroege avonduur aan de anders zoo vroolijke
wijken in het centrum der stad zou worden gegeven, is voor
ons geèn ernstig bezwaar. Geheel wegcijferen zouden wij het
echter aan den anderen kant ook niet willen.
En het door sommigen zelfs aangevoerde argument, dat
de gemeentekas door de vervroegde winkelsluiting ernstig
zou worden benadeeld omdat er zooveel minder gas zou wor
den verbrand mag, dunkt ons, heelemaal niet gelden. Dit is
een argument, dat hier niet thuis behoort. Wanneer men de
verplichte winkelsluiting overigens nuttig en in het algemeen
belang wenschelijk acht, dan gaat het toch zeker niet aan,
zich van hare invoering te onthoudenomdat als een gevolg
daarvan eenige mindere inkomsten in de gemeentekas zouden
vloeien.
Maar wat ons wel een zeer ernstig bezwaar schijnt is dit,
dat de winkelstand in de aan Leiden grenzende gedeelten
der omliggende gemeenten, ten koste van onze eigen winke
liers en in het bijzonder van hen, die dicht bij de grens
wonen, belangrijk zou worden bevoordeeld
En nu zegt men wel, ja, maar dat bezwaar is slechts
tijdelijk, want het zal niet lang duren of de aangrenzende
gemeenten zullen ook wel tot zulke regelingen overgaan en
anders moet het gemeentebestuur maar trachten met de
besturen der aangrenzende gemeente tot overeenstemming
te komen omtrent maatregelen waardoor de bezwaren voor
de aan den rand wonende winkeliers zullen worden uit den
weg geruimd of zooveel mogelijk verminderd, maar het
komt ons voor, dat men zich op deze wijze wel wat al te
gemakkelijk van de zaak afmaakt. Immers wij zouden veeleer
gelooven dat de besturen dier aangrenzende gemeenten niet
eerder tot een gedwongen winkelsluiting zouden overgaan,
vóór zij daartoe door den wetgever zouden worden gedwon
gen. Zij zullen niet licht uit eigen beweging afstand doen van
een voordeel, dat aan een deel hunner ingezetenen op zoo
ongezochte wijze in den schoot valt.
Eindelijk zijn er nog bezwaren van bijzonderen aard, aan
bepaalde bedrijven eigen, waarbij wij echter, aangezien wij
den geheelen maatregel niet willen, thans niet behoeven
stil te staan. En om diezelfde reden kunnen de moeielijk-
heden, welke zich bij een eventueele belichaming van het
verbod in een verordening zouden voordoenmet stilzwijgen
worden voorbijgegaan.
Maar wel willen wij ten slotte nog uwe aandacht
vestigen op een omstandigheid, waarvan zeker ook door
de warmste voorstanders der gedwongen winkelsluiting
het gewicht niet kan worden ontkend. Meenden wij boven
te mogen zeggen dat een verordening, regelende de win
kelsluiting, het doel, althans het oorspronkelijk doel, dat
daarbij voor oogen stond, zou voorbijstrevenaan den anderen
kant is zeker ook twijfel gerechtvaardigd, of dat oorspronkelijk
doel door den maatregel wel zou worden bereikt. Men wil
den arbeidsduur voor de winkelbedienden bekorten en
tracht dit doel te bereiken door de winkeliers te verplichten
op een bepaald uur te sluiten. Maar is het nu wel zoo zeker
dat de bedienden dan ook op dat uur naar huis zullen gaan
Is het zoo onmogelijk, dat de winkeliers hun personeel nog
eenigen tijd na zullen houden voor allerlei werkzaamheden,
die anders in de slappe avonduren, wanneer toch weinig
klanten komen, tusschen de bedrijven door werden verricht?
Zoolang het antwoord op deze vragen niet volstrekt bevestigend
luiden kan, moet ook bij de voorstanders der verplichte winkel
sluiting nog wel eenige twijfel aan het practisch nut van het
door hen aanbevolen middel blijven bestaan.
Wij willen het hierbij laten.
Het onderwerp dat ons bezig hield, is zoo omvangrijk,
de gedwongen winkelsluiting grijpt zoo diep in het maat
schappelijk leven, zoo diep in de bijzondere huishouding van
tal van ingezetenen in, dat ook de boven gegeven uitvoerige
uiteenzetting allerminst op volledigheid aanspraak maken kan.
Maar zooveel is daaruit o. i. toch wel geblekendat eener-
zijds aan dit ingrijpen in de vrijheid van arbeid en bedrijf
zeer groote bezwaren verbonden zijnanderzijds van een nage
noeg algemeenen drang onder den winkelstand in onze
gemeente om van overheidswege regelend op te treden,
allerminst gebleken is.
Op deze gronden meenen wij U dan ook met volle vrij
moedigheid te mogen adviseeren vooralsnog niet tot een
regeling der winkelsluiting in deze gemeente bij verordening
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.