35
uur hun oordeel uitsprakenzich voorstanders daarvan ver
klaarden.
Vollediger in zekeren zin, maar zouden wij er in één adem
aan willen toevoegen, overtuigender ook dat althans de meer
derheid der Leidsche winkeliers de verplichte sluiting niet
wil, is het onderzoek geweest, dat door de Kamer van Arbeid
voor de winkelbedrijven hier ter stede werd ingesteld.
Door de Kamer werden 750 circulaires onder den winkel
stand verspreid. Van deze kwamen er 258 ingevuld terug.
Van dit 1k gedeelte der gehoorde winkeliers dat zich dus
uitsprak, waren 143 voorstanders der verplichte winkel
sluiting, 13 toonden zich onverschillig en 102 verklaarden
tegenstanders te zijn. Het is of men zijn oogen nietgelooven
kan, wanneer men na de naakte mededeeling dezer cijfers in
het door de Kamer aan ons college uitgebracht rapport leest
»Waar nu de groote meerderheid van hen die zich uitspraken
voorstander bleek te zijn, is dit wel een bewijs hoe zeer de
winkelstand, de patroons zelf, onder den langen arbeidstijd
gebukt gaat." De groote meerderheid? waar slechts even de
helft der winkeliers die hun meening uitspraken, voor ver
plichte winkelsluiting bleek te zijn? Een bewijs hoe zeer de
winkelstand onder den langen arbeidstijd gebukt gaat?
waar nog niet eens Vb gedeelte van de winkeliers wier oordeel-
gevraagd werd, zich voor gedwongen winkelsluiting ver
klaarden?
Neen zoo ergens dan schijnt ons door het rapport der
Leidsche Kamer uitgemaakt, dat men althans hier ter stede
de wettelijke regeling der winkelsluiting nog niet wil. En
dit wordt nog ten allen overvloede bevestigd door de beide bij
Uwe Vergadering ingekomen adressen waarin niet minder
dan 135 zoo grootere als kleinere winkeliers zich tegen de
gedwongen winkelsluiting hebben verklaard.
En niet anders staat het in Dordrecht. Aan 1500
winkeliers werd een vragenlijst uitgereikt; 447 biljetten
kwamen na herhaalde opwekking ingevuld terug. Van deze
447 winkeliers bleken slechts 216 voorstanders van een
verordening regelende vervroegde winkelsluiting. Van de
361 uitgenoodigde winkeliers verschenen er 150. Van de
winkelbedienden, die per advertentie werden opgeroepen,
kwam er geen enkele. Is het wonder dat de Dordtsche com
missie over gebrek aan belangstelling klaagt? En wanneer
zij dan ook, aldus de commissie, tot een conclusie mocht zijn
gekomen in strijd met de wenschen van de overgroote meer
derheid der winkeliers, dan werpt zij nadrukkelijk alle schuld
van zich en laat zij de verantwoordelijkheid bij de belang
hebbenden, die zich schuil hielden.
Maar gesteld nu eens dat bewezen ware, dat slechts een
zeer kleine minderheid van de winkeliers hier ter stede tegen
een wettelijke regeling der winkelsluiting gekant was, zou
dan Uwe Vergadering tot het vaststellen van een verordening
waarbij het sluitingsuur wordt vastgesteld mogen overgaan?
Neen, zegt de Kamer van Koophandel en Fabrieken, ook
dan niet. Hoe wenschelijk ook een vervroegde winkelsluiting
moge wezen, niet door dwang van overheidswege behoort
zij te worden tot stand gebracht. Zulk een dwang sluit in
zich een inbreuk op de persoonlijke vrijheid, een aanslag op
de vrijheid van bedrijf, die nimmer kan worden toegestaan.
»Hem, die zonder personeel arbeidt, te dwingen om 9 uur te
sluiten, zoo lezen wij in haar rapport, »is een inbreuk maken
op de vrijheid, die zelfs door het groot belang van vervroe
ging der winkelsluiting niet wordt gerechtvaardigd en met
kracht komt vooral onze Kamer op dien grond op tegen het
maken van een verordening die eiken winkelier, groot of
klein, werkende zonder of met personeel, over dezelfde kam
scheert en noodzakelijk scheren moet."
Zoo ver nu als de Kamer van Koophandel en Fabrieken hier ter
stede, gaat ons college niet. Dan staat het veeleer op het stand
punt, dat ook door de Kamer van Koophandel te Amsterdam
werd ingenomen, waar deze als haar meening uitsprak, dat
de tijd waarop de wetgever het terrein van de regeling der
winkelsluiting zou mogen betreden, vooralsnog niet gekomen
is. »Alleen dan zou de wetgever zich op dit gebied mogen
begeven, wanneer hij optreedt ter regeling van een algemeen
of nagenoeg algemeen bestaand verlangen. Eerst dan en
wèl om enkele onwilligen, die een algemeen door belang
hebbenden als nuttig en noodig erkenden maatregel in den
weg staan, te dwingen kan om practische redenen van
overheidswege worden ingegrepen in de vrijheid van persoon
en bedrijf."
Aldus de Kamer van Koophandel te Amsterdam en wij
achten dit volkomen juist. Immers het standpunt, dat een
wettelijke regeling alleen daarom reeds veroordeeld zou zijn
omdat zij zou ingrijpen in de vrijheid van arbeid of bedrijf,
mag thans wel als overwonnen worden beschouwd. Vrijheid
van arbeid of bedrijf wil nimmer zeggen, dat wettelijke rege
ling hier geheel zou zijn uitgesloten, dat die vrijheid ook niet
aan banden zou kunnen worden gelegd, waar dit in het al
gemeen belang zou noodig zijn. Wat doen arbeidswet, hinder
wet, veiligheidswet anders dan de vrije arbeid en het recht
tot vrije uitoefening van het bedrijf beperken? Van een on
geoorloofde nieuwigheid zou dus hier zeker geen sprake zijn.
Maar vaststaan moet dan ook: of wel dat de maatregel in
het algemeen belang volstrekt noodzakelijk is, of wel dat zij
door de groote meerderheid der belanghebbenden wordt ge-
wenscht en hetgeen zij beoogt, niet langs anderen weg te
bereiken is.
Volgens de voorstanders der verplichte winkelsluiting nu is
èn het een èn het ander het geval.
Meer nog zeggen zijdan voor de winkelbedienden zeiven,
is beperking van den arbeidstijd noodig voor den kleinen
winkelier, en deze is zonder verplichte winkelsluiting niette
bereiken. Dat de overgroote meerderheid der winkeliers de
vervroegde winkelsluiting wil, achten zij door den uitslag van
de verschillende enquetes aangetoond en dat de concurrentie
te allen tijde een beletsel blijven zal voor de winkeliers, om
uit eigen beweging tot vervroegde winkelsluiting over te gaan,
achten zij door de ervaring bewezen.
Noch het een, noch het ander kunnen wij beamen.
Hooren wij wat de voorstanders aanvoeren.
De Amsterdamsche commissie van onderzoek wijst er op,
dat de lange winkeltijden voornamelijk worden aangetroffen
bij bedrijven zonder of met weinig personeel. Zoowel ten
opzichte van het avond-sluitingsuur als van de Zondags
sluiting kan zij dit constateeren. »De omstandigheid dat in
het grootbedrijf de eigenaar dikwijls niet bij de zaak woont
en de aard van dezen bedrijfsvorm, die er toe drijft
alles meer volgens vaste regelen te doen geschieden
leiden er van zelf toe tot een vast sluitingsuur te komen.
Bovendien wordt het verliesdoor het afwijzen van een enkelen
kooper geleden, bij grooteren omzet gemakkelijker gedragen.
Dikwijls is het voor groote zaken zelfs voordeeliger vroeg te
sluiten door de groote besparing aan licht en warmte. In
kleine winkels daarentegen, vooral in de volksbuurtenwaar
de winkel dikwijls ineen loopt met de huiskamer, waar de
winkelier zijn klanten persoonlijk kent, de kosten van verlich
ting gering zijn en de groote concurrentie er toe leidt ook de
kleinste winst niet te versmaden, is dit veel minder het geval".
Zou men niet zeggen, dat de commissie hier een pleidooi
wilde voeren tegen de verplichte winkelsluiting? Intusschen
de bedoeling is duidelijk. De commissie wil hier slechts doen
uitkomen, wat er den kleinen winkelier toe leidt zijn winkel zoo
lang mogelijk open te houdeD. En op een andere plaats zegt
zij dan ook: »De winkelier en de zetbaasdie zonder personeel
een zaak drijven, verkeeren over het algemeen, watarbeids-
en rusttijden betreft, in nog veel ongunstiger positie dan de
winkelbedienden. Terwijl bijna iedere bediende nog zijn vrijen
avond, zijn vrijen Zondag en dikwijls zijn vacantie heeft,
heeft de commissie winkeliers of zetbazen aangetroffen, die
eigenlijk nooit een vrij oogenblik hadden dan na het sluitings
uur of, zoo zij zich al door hun vrouw konden laten vervangen
toch de gelegenheid misten eens met hun vrouw uit te gaan.
En wanneer men daarbij bedenkt, dat de langste winkeltijden
voornamelijk bij deze winkeliers worden aangetroffen, dan
acht de commissie hare conclusie gerechtvaardigd, dat de te
lange arbeidsdag niet alleen een schadelijken invloed heeftop
de winkelbedienden, maar ook op de kleine winkeliers en
zetbazen."
Maar wat staat daar nu tegenover? De commissie zelve heeft
er reeds op gewezen. Het is veelal juist de verkoop in de
avonduren die het den kleinen winkelier mogelijk maakt de
concurrentie tegen zijn machtiger nabuur vol te houden?
En gaat het nu aan ter wille van anderen, van de winkel
bedienden en van dien machtiger concurrent, ook zijn vrij
heid aan banden te leggen? Hem te dwingen te sluiten,
wanneer hij verkoopen will Daartegen komt het rechtsgevoel
op Is hier een wettelijke regeling noodig, zegt de Kamer
van Koophandel en Fabrieken, het zij een wet strekkende
tot beperking van den arbeidsduur der winkelbedienden
„niet eene die den winkelier belet door eigen inspanning
en door eigen arbeid den inderdaad moeielijken strijd om
het bestaan vol te houden."
Maar de groote meerderheid ook dier kleine winkeliers
wil de vervroegde winkelsluiting, zeggen de voorstanders,
en door het particulier initiatief alleen is zij niet tot stand
te brengen.
Het eerste, wij zeiden het boven reeds, is door de uit
komsten van het hier en elders ingesteld onderzoek allerminst
bewezen en het tweede meenen wij vooralsnog in twijfel te
mogen trekken. En in het adres van de vereeniging «Leiden's
Belang" èn in het rapport van de Kamer van Arbeid voor
de Winkel- en de Grossiersbedrijven, èn in het rapport van
de Amsterdamsche enquete-commissie wordt er telkens weer
op gewezen, dat alle pogingen om door onderlinge samen
werking der winkeliers tot vervroegde winkelsluiting te ge
raken op niets zijn uiteengeloopen. Of wel een enkele winkelier
kon door zijn onwil om mede te doen voor een geheele tak
van bedrijf den maatregel tegenhouden. Of wel de ver
vroegde winkelsluiting werd ingevoerdmaar moest spoedig