DONDERDAG 7 FEBRUARI 1907.
29
subsidieeren, zoodra zulks noodig was; ten tweede, dat juist
met het oog daarop in de verordening achter «andere bij
dragen» de woorden «naar gelang van de behoefte» opge
nomen zijn, en ten derde, en daar wijs ik voornamelijk op,
dat als grond voor de opname van de gemeentesubsidie in
de Verordening door den heer Tichler zonder eenige tegen
spraak werd aangevoerd, dat de Verordening bepaalt, dat
houkinderen opgenomen moeten worden op machtiging van
het Gemeentebestuur. Wat voor zin kan dit nu hebben,
wanneer «op machtiging" moet beteekenen «met verlof" of
«met vergunning"?
Nu vraag ik na dit alles aan iederen onbevooroordeelden be-
oordeelaar, welke interpretatie van het bewuste artikel ratio-
neeler is: die van den heer Aalberse of die van mij.
Uit alles blijkt dus zeer duidelijk, dat er tusschen het
Gemeentebestuur en het College van Regenten van het
Weeshuis een zeer bijzondere en eigenaardige verhouding
bestaat, die, wil men ons verzoek billijk beoordeelen, goed
in het oog moet worden gehouden.
Over de kwestie, welke kinderen onder houkinderen ver
staan moeten worden en welke kinderen dus door ons onver
plicht opgenomen zijn, zal ik niet meer spreken. Daarover
is al de eeuwen door al gevochten en dat zal wel altijd zoo
blijven ook. In ieder geval geloof ik niet, dat een nader debat
over dit punt te dezer plaatse eenig nut zal afwerpen en de
oplossing der kwestie een stap verder zal brengen Alleen
wil ik er nog op wijzen, dat een bewijs, dat ons voortdu
rend door Burg. en Weth. kinderen toegezonden zijn, die
wij niet verplicht waren op te nemen, hierin te vinden is,
dat wij sedert wij ons verzoek om subsidie bij den Raad
hebben ingediend, dat is dus sinds bijna twee jaar,
geen enkel verzoek tot opname meer van Burg. en Weth.
hebben ontvangen. Dit in de annalen van ons Weeshuis on
gekende feit stemt wel tot eenig nadenken. Onder reserve
nu van al onze rechten te dezen opzichte zal ik mij nu
echter maar houden aan het cijfer door Burg. en Weth. ge
noemd en dan zijn er de laatste 18 jaar 42 kinderen onver
plicht opgenomenwaarvan er op het oogenblik nog 14 in
het Gesticht verpleegd worden. Ik weet nu door de mede-
deelingen van den Voorzitter uit de stukken heb ik dat
niet kunnen opmaken welke kinderen dat zijn. Dat zijn
kinderen, wier ouders verblijven in een krankzinnigengesticht,
gevangenis, rijkswerkinrichting enz Welnu, geheel onver
plicht hebben wij die kinderen, die geen houkinderen zijn,
maar er mede op één lijn gesteld kunnen worden, opgeno
men, daarbij het belang van deze hulpbehoevende kinderen
en ook het Gemeentebelang in het oog houdende. En wat
krijgen wij nu daarvoor vergoed, wanneer het voorstel van
Burg. en Weth. wordt aangenomen? Niets! De heer Zaal
berg, dien ik dankbaar ben voor zijn zeer gewaardeerden
steun, heeft ons voorgerekendwelke som de Gemeente eigenlijk
voor de sedert 1874 onverplicht opgenomen kinderen aan het
Weeshuis had moeten betalen en op die berekening valt,
naar mijne meening, niets af te dingen, wat ook trouwens
niet gedaan is. Van al die duizenden krijgen wij nu geen cent
vergoed, alleen zal ons in het vervolg voor ieder der 14 on
verplicht opgenomen en nog in het gesticht verblijvende kin
deren een toelage gegeven worden En dat nog niet eens,
wanneer wordt gehandeld overeenkomstig den wensch en
den zin van den heer Fockema Andreae alsmede van
den schrijver van een artikel in het Leidsch Dagblad
van gisterenavond. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dit
standpunt onbegrijpelijk en ook onhoudbaar vind. De heer
Fockema Andreae heeft gezegdBurg. en Weth. hebben
voortdurend aan Regenten opname van sommige kinderen
gevraagd, en Regenten hebben daartegen geen bezwaar ge
maakt, wat zij hadden kunnen doen Dat nu was een goed
heid van Regenten, maar, zegt de heer Fockema Andreae
verder, dat brengt nog geen wettelijke verplichting mede,
om nu die Inrichting te gaan subsidieeren. Neen, geen wet
telijke verplichting, maar daarover gaat het niet. Wij hebben
de Gemeente geen rekening aangeboden van 37.500.om
mij aan het cijfer van den heer Zaalberg te houdenmaar
bestaat er voor de Gemeente ook geen zedelijke verplichting
om het gesticht te steunen, dat altijd door ook in het be
lang van de Gemeente kinderen heeft opgenomen op verzoek
van Burg. en Weth. zonder daartoe verplicht te zijn, nu
dat gesticht staat voor een vrij aanzienlijk tekort, dat
het niet weet hoe te dekken? Mij dunkt, als de heer Foc
kema Andreae en de onbekende schrijver van het artikel in
het Leidsch Dagblad deze vraag nog eens ernstig overwegen,
dan kan het niet anders, of hun antwoord moet bevestigend
luiden.
Het heeft mij ook getroffen, mijnheer de Voorzitter, dat door
U is gezegd, dat Burg. en Weth. bezwaar hadden tegen eene
vaste subsidie, omdat men dan weer de kwestie zou krijgen
omtrent de verplichting tot het opnemen van houkinderen.
Het is mij niet recht duidelijk hoe door eene vaste subsidie
die kwestie weer aan de orde zou kunnen komen. Trouwens,
dat was ook een nieuw argument, dat U in het debat bracht,
want in het praeadvies is dat argument niet gebruiktdaarin
is gebruikt het practische bezwaar van het stellen van een
antecedent en het principieele, dat het betrachten der lief
dadigheid aan particuliere instellingen behoort te worden
overgelaten. Deze bezwaren heb ik de vorige week getracht
te ontzenuwen, door te wijzen op de subsidie, die wij vier
jaar geleden aan het R.C. Weeshuis op voorstel van Burg.
en Weth. hebben toegekend. En niet zonder groote verwon
dering heb ik daarop van U, mijnheer de Voorzitter, moeten
hooren, dat ik mij ten deze vergiste, want dat wij aan dat
Gesticht geen subsidie hebben verleend, maar een voorschot,
hetgeen door enkele leden van den Raad met een kort „ja"
of „juist" beaamd werd. Die voorstelling is echter beslist
onjuist. Het verzoek van Regenten, dat ik voor mij heb,
luidde aldus:
«Regenten van het Katholieke Armen- Wees- en Oude
Lieden hu is hebben de eer U te verzoeken hun een subsidie
te willen verleenen van 3000,enz.
In het praeadvies lees ik o. a. het volgende: «Bij nevens
gaand adres verzoeken Regenten van het Kath. Armen-Wees-
en Oude Liedenhuis een bijdraqe van de Gemeente van
3000.-
Iets verder: «En al mogen wij ons niet verhelen, dat
door toekenning dezer subsidie de eerste stap wordt gezet op
een weg, die tot ver strekkende gevolgen zal kunnen leiden,
daar staat weer tegenover, dat ieder geval op zich zelf behoort
te worden beschouwd, en dat het buiten kijf is, dat door
toekenning dezer subsidie het gemeentebelang zeer
zeker wordt gediend."
Weer iets verder: „Eindelijk wijzen wij er op, dat Regen
ten de mogelijkheid in het uitzicht stellen, dat de financien
van het gesticht hen te eeniger tijd zullen veroorloven de
subsidie geheel of gedeeltelijk te restitueeren."
Nog iets verder: „En waar ons bij persoonlijk onderzoek
gebleken is, dat de uitbreiding en de voorgenomen verbetering
inderdaad noodzakelijk zijn, meenen wij, dat tot toekenning
eener subsidie wel kan worden overgegaan."
En eindelijk: „En waar adressanten bij een begrooting van
3600 een bijdrage vragen van f 3000.— meenen wij, dat
de subsidie van de gemeente in dier voege zou kunnen wor
den bepaald, dat zij zal bedragen 5/6 van het werkelijk
kostenbedrag tot een maximum van f 2500.
M. d. V. Nu vraag ik aan U, blijft U er nu nog bij, dat
dit geen subsidie is geweest? Op deze vraag zou ik gaarne
een antwoord ontvangen.
Dat hierbij de belofte van Regenten om als zij te eeniger
tijd daartoe in staat zouden zijn de subsidie geheel of ge
deeltelijk terug te geven, waarvan Burg. en Weth. zeggen
«dat een dergelijke verklaring natuurlijk geen vasten band
aanlegt," alsmede de vraag, of die subsidie op het oogenblik
inderdaad al teruggegeven is, geheel buiten beschouwing
moeten blijven, spreekt, naar mijne meening, van zelf. Het
is alleen de vraag, in welken vorm de Gemeenteraad de
ƒ2500.— aan het R. C. Weeshuis heeft gegeven. Bovendien,
een dergelijke verklaring wil ik, wanneer men daaraan
eenige waarde hecht, ook gaarne afleggen namens het Be
stuur van het thans requestreerende Weeshuis. Niets zal
ons aangenamer zijn, dan in staat gesteld te worden de
eventueel van Gemeentewege te ontvangen subsidie terug te
kunnen geven.
Ook nog iets, mijnheer de Voorzitter, over het bedrag van
f 50.dat Burg. en Weth. voorstellen in het vervolg te
vergoeden voor ieder onverplicht opgenomen kind. Ik heb
verleden week op dit bedrag aanmerking gemaakt, maar op
dit punt heb ik nog niet de noodige inlichtingen van (J
mogen ontvangen. Wel hebt U gezegd, dat wij slechts/30.
hadden gevraagd en dat dus ƒ50.— een aardige progressie
is, maar die redeneering gaat natuurlijk mank. Wij vragen
per kind, opgenomen op verzoek van Burg. en Weth. ƒ30.
Er zijn 70 van zulke kinderen. Wij vragen dus m.a. w. een
subsidie van ƒ2100.En wat willen Burg. en Weth. geven?
ƒ50.— voor 14 kinderen, dat wordt 700.Dit is door
den heer Stigter ook al terecht opgemerkt. Wanneer men
nu vraagt ƒ2100.— en men krijgt ƒ700.noemt U dat dan
een aardige progressie? Ik zou liever willen spreken van
een eigenaardige progressie
Ik zal nu echter zoo vrij zijn omtrent dit punt aan Burg.
en Weth. een paar bepaalde vragen te stellen. Is het de be
doeling van Burg en Weth. met die ƒ50.— Regenten vol
ledig voor de onkosten schadeloos te stellen, of moet dit
bedrag slechts als een bijdrage in de kosten beschouwd
worden? Wordt de vraag in eerstgemelden zin beantwoord,
meenen Burg. en Weth. dan, dat de verplegingskosten van
een kind in ons Gesticht op ƒ50gesteld moeten worden
en hechten Burg. en Weth. dan totaal geen waarde aan
mijne verklaring, dat die kosten per kind bedragen minstens
150.—
Wordt de vraag in laatstgemelden zin beantwoord, dus is