40 DONDERDAG 7 FEBRUARI 1907. hebben op het slachtgeld. De verhooging der prijzen wordt o.a. gemotiveerd door de mededeeling, dat de paarden den cementen vloer stuk trappen. Leg er dan wat stroo op. Een paard wil vast staan en wanneer het voeltdat het glibbert, slaat het de pooten in den grond en trapt den vloer stuk. Dat is een natuurlijk iets; ook wanneer het paard voldoet aan een zekere natuurlijke behoefte wil het vaststaan. En omdat hier nu toch slachtpaarden zijn, zou er m.i. ook geen bezwaar tegen bestaan hun de hoefijzers af te nemen. Dan kunnen ze niets stuk slaan. Ik vind dat. het spijt mij het te moeten zeggen, heele kleine argumenten, die weinig betee- kenen. Het blijft mij dus ook na hetgeen U gezegd heeft voor komen dat het niet wenschelijk is voor de verhooging van het slachtgeld te stemmen. De heer Eerstens. Ik wil den heer Bosch zeggen, dat ik die verhooging van den prijs, waar hij over spreekt, in het geheel niet noodig vind. Ik heb zooeven duidelijk medege deeld en uitgelegd, dat de kosten voor de slagers niet hooger zullen worden, dan zij vroeger waren, toen zij de paarden in Rotterdam moesten slachten. Dan wil ik er den geachten spreker ook nog op wijzen, dat hij wel in overweging moet nemen dat de uitbreiding van de stalruimte, zooals ik straks reeds gezegd heb, geheel in verband staat met den aanvoer van slachtpaarden hier op het abattoir en dat die aanvoer voor een groot deel ten bate van de slagers strekt. Ik geloof dan ook, dat de slagers er niet mede gediend zouden zijn, als de vorige toestand weer in het leven werd geroepen. De geachte spreker zegt, dat de vorige rekening niet goed ge maakt is. Ja, mijnheer de Voorzitter, in hoeverre toen te voor zien was, welke vlucht deze zaak zou nemen, kan ik op het oogenblik niet uitmaken, maar ik geloof toch wel, dat het zeer moeilijk te voorzien zou zijn geweest, welke precies de juiste proporties zouden zijn, en dus de rekening moeilijk absoluut gemaakt had kunnen worden. De geachte spreker heeft ook nog beweerd, dat er geklaagd is over de schade, die de paarden aanrichten aan den vloer met hun hoeven, en, zeide hij, waarom geeft men de paarden geen stroo? Daarvoor is een doodeenvoudige reden. Wanneer dien paarden stroo wordt gegeven, dan willen zij gaan liggen en ze moeten juist staande gehouden worden, omdat het alle maal stramme, afgewerkte paarden zijn, die, wanneer zij een maal liggen, niet meer op kunnen staan. Dat is toch wel een zeer plausibele reden. Ik geloof ook, dat het middel, dat de geachte spreker heeft aangevoerd, nl. de hoefijzers eraf te nemen, niet deugdelijk is, omdat dat tengevolge zou kunnen hebben, dat de paarden de hoeven geheel stuk zouden trappen. Hij noemt dit kleine argumenten, maar dat zijn het bepaald niet. De heer Sytsma. Veel nieuws kan ik over deze zaak niet mededeelen, na al wat erover gesproken is. Er is ook niet veel nieuws over te zeggen en ook niet veel nieuws gezegd. Wij kunnen de zaak in twee deelen splitsen. Moet de paardenstal vergroot worden EnMoet naar aanleiding daarvan het tarief verhoogd worden? Nu geloof ik, dat wij het er allemaal over eens zijn, dat de paardenstal vergroot moet worden. Er is op zijn hoogst plaats voor acht of tien paarden en er komen tot 30 toe. Die moeten onder dak ge bracht worden. Ze mogen niet onder dak gebracht worden in den paardenstal, waarnaar de heer Fokker en anderen gevraagd hebbenomdat, zoooals de heer Eerstens heeft op - gemerkt, de Ministerieele beschikking dat verbiedt. Ze mogen niet gebracht worden op plaatsen, waar andere eenhoevige dieren zijn; dat sluit dadelijk uit, dat wij dien stal kunnen gebruiken. Men zou hem kunnen afschaffen, maar men heeft het bij de oprichting noodig geoordeelddat de boeren plaats hadden voor hun paarden. Vindt men dat niet noodig, wil men die paarden in de koude laten staandan kunnen we nader pratenmaar wanneer men dat niet wil, moet men hebben een vergrooting van den paardenstal. De heer Meuleman heeft in tweeden termijn gezegd: dat zou niet noodig zijn, wanneer de proefdieren er niet waren, want wanneer die daar niet warenzouden de paarden wel ondergebracht kunnen worden. Nu is een marmotje geen paard en ik kan wel verzekerenik heb de zaak ook her haaldelijk mede onderzocht, dat al waren al die proefdieren niet op het terrein van het Slachthuis, er nog geen ruimte zou zijn. De ziekenstal, waarin meestal de proefdieren zich be vinden, behoort bij het Slachthuis te blijven. Wat den koestal en den kalverstal aangaat, is mij uitdrukkelijk door den Directeur verzekerd, dat wij wellicht spoediger als ons lief is voor het geval zullen komen te staandat ook die ver groot moeten worden. Wij kunnen dus niet zeggen: stal daar de paarden maar, want dan zouden wij reeds morgen of overmorgen voor het feit komen, dat ook die vergroot moesten worden. Dengenen, die zeggen, dat de vergrooting niet noodig is, afgaande op de ingekomen adressen, zou ik den raad willen geven persoonlijk een onderzoek in loco in te stellen. Dan kunnen ze zich overtuigen. Een tweede vraag is: moet het tarief verhoogd worden? De vergrooting zal de gemeente kosten f 7500.wil men die nu terug hebben of zelf betalen? De heer Witmans zegt: ik vind het beginsel niet goed, maar op dat beginsel steunt het geheele Slachthuis: de kosten moeten gedekt worden door heffingen. Moeten wij daarmede breken? Dat zal dunkt mij niemand aandurven. Wanneer weldra weer binnenkomt de exploitatie-rekening van het Slachthuis en het blijkt, dat er weer een tekort is, roept menkijk, die exploitatie gaat niet goed. Is het dan niet te prijzen, dat de Directeur en de Commissie uit den Raad en ook Burg. en Weth. ervoor wil len zorgen, dat men voor meerdere uitgaven meerdere inkomsten krijgt? Mij dunkt wel. Is de voorgestelde verhooging wel zoo bezwaarlijk als men zegt? Of onbillijk? Tot op het oogenblik was het stalgelden slachtgeld van koeien en paarden gelijk. Nu wordt het voor de paarden f 4.meer. De heeren hebben allen kunnen lezen, dat inderdaad het bedrijf van paardenslachten mee brengt, dat er meer kosten gemaakt worden. Van dat stand punt uit zou men het billijk kunnen achten, dat er iets meer betaald wordt. De heer Eerstens heeft reeds aangetoond, dat de slagers niet hebben te klagen, want toen zij in Rotter dam moesten slachten, hadden zij nog meer te betalen, terwijl het vleesch er nu veel beter op geworden is. Ze komen dus in betere conditie dan vroeger. In dat opzicht gelden, dunkt mij, dus ook geen bezwaren. Voorts zegt men nog: de armste der armen zullen het weer moeten betalen. Nu wil ik niet onderdoen in waar deering en medelijden voor den armen man bij den heer Witmans, maar ik heb toch daaromtrent even iels te zeggen. Er wordt f 1.— verhoogd, terwijl de heeren paarden- slagers zullen mij wel met een gebaar willen terechtwijzen, wanneer ik een verkeerde gissing maak ik vermoed, dat een paard 800 pond zal wegen. Die verhooging van 1.— per paard komt dus te staan op een opslag van cent per pond. Dat zal toch in ieder geval geen groot bezwaar behoeven te zijn voor de paardenvleëschgebruikers. De heeren slagers zouden wel een stuiver kunnen opslaan en er zoo nog voordeel mee behalen, hoor ik zeggen, maar dat zullen zij toch wel niet doen. Het bezwaar van den heer Witmans kan dus niet zwaar wegenen waar wij trachten de slachthuisexploitatie te laten rendeeren, moeten wij zorgen voor een uitgave een bron van inkomsten te vindenen als een billijke inkomste is m.i. op het oogenblik deze verhooging te beschouwen. De heer Fokker. Ik zou nog een enkel woord willen zeggen. In de eerste plaats over wat de heer Sytsma opmerkte, als zouden wij het er allemaal over eens zijn, dat de vergrooting van den paardenstal noodzakelijk was. Daarover waren wij het in het geheel niet eens. Ik geef toe, dat er meer ruimte gevonden moet worden om de paarden te stallen, maar of dat moet geschieden door vergrooting en niet op andere wijze, heb ik in twijfel getrokken. Ik heb het college van Burg. en Weth. gevraagd, of er niet meer ruimte kon gevonden worden door het verwisselen van den koestal en den paarden stal, niet voor een keer, maar voor goed. Ik was wel degelijk bekend gelukkig heb ik de stukken kunnen lezen met den eisch van den Minister, dat de paarden afgezonderd moeten gehouden worden van andere eenhoevige dieren. Maar dat geschiedt óók, wanneer men de paarden voor goed in den koestal onderbrengt. Dan brengt men ze ook onmid dellijk naar den voor hen bestemden stal. In zooverre is er geenerlei bezwaar tegen hetgeen ik opmerkte. Maar nu vind ik het vreemd, dat wanneer wij komen kijken, er haast geen beesten in den koestal zijn te vinden, en wanneer wij er niet zijn, het zoo verschrikkelijk vol is. Het is ook toevallig, dat juist die groote volte in den koestal en die op de plaats, waar de paarden gestald worden, samenvallen. Is het niet mogelijk, om wanneer die koestal niet vol is, daar de paarden van de menschen, die af willen spannen onder te brengen Ik wil ten slotte wel gelooven, dat het heel gemakkelijk is, het Slachthuis uit een ruime beurs in orde te houden, maar het lijkt mij beter, al is het wat moeilijker, dat te doen met wat minder geld en wat meer overleg, en zoo ook de belangen der gemeentekas meer bijzonder in het oog houdende. Ten slotte eene eerlijke bekentenis. De kracht van het argument van de spoorbaan, door den geachten Wethouder aangevoerd, is mij geheel ontsnapt. Wat nu de stelling aangaat van den heer Bosch, die dooi den Voorzitter is bestreden, daarmede ben ik het ook niet geheel eens. Ik ga niet zóóver als de heer Bosch, dat ik mij bij de interpretatie van de Gemeentewet door U, mijnheer de Voorzitter, ten beste gegeven, geheel zou neerleggen, ik wil zelfs in twijfel trekken, of uw argument juist is, maar de heer Bosch moet ook niet vergeten, dat zijn stelling daarom niet opgaat, omdat hier geen kwestie is van een »zaak", een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 14