DONDERDAG 7 FEBRUARI 1907. 39 gen. Ik kan den heer Fokker daarop antwoorden, dat dit het geval niet is. Die stal is daarvoor bepaald noodig. Mis schien heeft de heer Fokker juist een dag getroffen, dat de stal leeg stond, dat gebeurt meer. Maar als de heer Fokker eens zou willen zien op Vrijdag of Dinsdag, de drukke dagen, wanneer er veel aangevoerd wordt, zal hij zien, dat die stal behoorlijk bezet en dus wel degelijk gebruikt wordt. De heer Fokker, 's Nachts ook De heer Eerstens. De heer Fokker stelt mij de vraag, of die stal 's nachts ook gebruikt wordt. Neen, mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet, dat dit het geval is. De heer Fokker vergeet echter een zaak. In het praeadvies van Burg. en Weth. kan hij lezen, welke voorwaarde verbonden is aan het Ministerieel Besluit van 1 December 1903. Die voorwaarde is deze, dat de dieren, voorzoover zij niet dadelijk geslacht worden, onmiddellijk naar de voor hen bestemde stallen moeten gebracht worden en afgezonderd moeten gehouden worden van andere eenhoevige dieren. Daaruit volgt, dat die dieren niet in bedoelden stal kunnen worden ondergebracht en werden zij toch 's nachts daar gestald, zooals de heer Fokker meent, dat zou kunnen geschieden, waar moesten ze dan overdag blijven? Dan zouden ze zeker moeten gaan rond wandelen op het terrein van het Slachthuis? De heer1 l'okker heeft ook den koestal gezien en merkt op, dat die stal slecht bezet, misschien wel leeg was. Het kan best zijn, maar de heer Fokker schijnt niet bekend te zijn met de omstandigheid, dat op Vrijdagen of andere drukke dagen, niet alleen de runderstal, waar plaats is voor dertig runderen, geheel gevuld is, maar ook dikwijls gevuld is de open ruimte, die bestaat in den kalverstal, die daaraan grenst. Veronderstel, dat dat gedeelte ingenomen was door de slachtpaarden, waar zouden die koeien dan moeten worden gestald? Terwijl dan tevens het bezwaar zou gelden, dat ik zooeven aanhaalde, dat dit in strijd zou zijn met de voorwaarde gesteld in de aangehaalde Miriisterieele beschikking. Ik wil nog in het midden laten, of de verandering zooals de heer Fokker die voorstelt, niet veel geld zou kosten, maar dat is een nevenzaak, die ik wel kan laten rusten. De heer Witmans heeft een ander bezwaar en zegt: het gaat toch waarlijk niet aan, dat de paardenslagers de kosten van de uitbreiding betalen. Hij vindt een slachtloon van 3 per paard al hoog genoeg, dus 4— per se veel te hoog, en hij voegt eraan toe, dat de kosten van een maatregel in het algemeen belang genomen, niet door de particulieren, maar door de gemeente zelf zouden moeten worden gedragen. Mijnheer de Voorzitter, men moet niet vergeten, dat de uit breiding van den paardenstal in onmiddellijk verband staat met de iMinisterieele beschikking van 1 December 1903, waarbij de aanvoer van slachtpaarden uit Groot-Brittannie en Ierland op het terrein van het Slachthuis is toegestaan. Dit toch heeft tengevolge, dat een betrekkelijk groot aantal paarden, soms wel dertig stuks, in eens worden aangevoerd, waarvoor de noodige ruimte aanwezig moet zijn om te worden gestald, en niet alleen gestald, maar dat wel in een stal, die van de stallen van andere eenhoevige dieren moet zijn afgezonderd. Ook moet er rekening mede worden gehouden, dat indertijd de spoorbaan door de gemeente aangelegd, grootendeels is daargesteld met het doel om den aanvoer van Engelsche paarden, zoodra daartoe vergunning zou zijn ver kregen, mogelijk te maken. En nu, mijnheer de Voorzitter, wat het slachtgeld aan gaat, de geachte spreker heeft beweerd, dat f4.— veel te hoog was. Ter refutatie daarvan moet ik den geachten spreker in herinnering brengen of meedeelen, want misschien weet hij het niet, dat vóórdat de paardenslagers gelegenheid had den om de paarden direct aan te voeren op het terrein van het Slachthuis, die paarden in Rotterdam moesten worden geslacht en hier in Leiden moesten worden gekeurd. Voor slachtloon werd in Rotterdam 1.25 betaald, dat is betrek kelijk laag op het oogenblikmaar dat zal later wel beter worden, wel duurder bedoel ik, en hier voor keurloon 2.80 De paardenslagers, die hun dieren in Rotterdam lieten slachten, moesten daarvoor dus aan slacht- en keurloon be talen 4 05. Nu zullen zij voortaan betalen 4.Het ver schil is wel niet groot, maar in alle geval, het is niet in het nadeel van de slagers. Dan laat ik nog buiten beschouwing de meerdere reiskosten, die zij vroeger hadden door het op en neerreizen naar Rotterdam en ik wil er nog niet eens van sprekendat het vleeschnu de paarden levend aange voerd kunnen worden, in veel betere conditie is dan inder tijd toen de paarden te Rotterdam geslacht moesten worden en het vleesch naar Leiden moest worden vervoerd. De onder vinding heeft geleerd, dat het vleesch dikwijls in zulk een toestand aankwam, dat men werkelijk bezwaar meende te moeten maken, om het in het koelhuis toe te laten. Wat nu betreft de vrees van den heer' Witmans, dat de slagers de prijzen zullen moeten vermeerderen en de minder gegoeden daarvan de dupe zullen zijn, ik meen dat die on gemotiveerd is, omdat de slagers, zooals ik aantoonde, niet meer zullen betalen, dan zij vroeger betaalden toen zij in Rotterdam moesten slachten. Ik geloof, dat ik op het oogenblik den heer Bosch onbe antwoord kan laten, omdat hij niets bepaald beweerd of ge vraagd heeft, maar zich alleen heeft voorbehouden, om naar aanleiding van de inlichtingendie ik zou geven, al dan niet verder het woord over deze zaak te voeren. Voorzitter. Ik wensch nog even aan te vullen, wat de geachte Wethouder in het midden heeft gebracht, en wel om iets te zeggen, betreffende hetgeen de heer Bosch heeft be weerd, die bier een stelling heeft verkondigd, die m. i. wer kelijk niet onbesproken mag blijven. De heer Bosch heeft gezegd niet meer of minder dan dit, dat wat ook blijke van de wenschelijkheid of niet-wenschelijkheid van het bouwen van die stallen, hij toch geen belastingverhooging noodig acht, daar het niet aangaat, om op de clientele dadelijk te verhalen de kosten van verbouwing of vernieuwing, die in het belang zijn van de gebruikers. Dat is toch een stelling, die in strijd is met de beginselen, bij de Gemeentewet omtrent belastingen aangenomen. Ik lees in art. 254, dat de belastingen tot geen hooger bedrag goedgekeurd mogen worden, dan ver- eischt wordt tot dekking der ten laste van de Gemeente komende kosten vari de werken of de werken en inrichtingen, welke in rechtstreeks verband daarmede aangelegd worden. Hieruit volgt toch voldoende, dat de bedoeling deze is, dat de kosten voor inrichtingen, die ten bate van de gebruikers zijn, verhaald worden in den vorm van belastingen op de genen, die er nut van hebben. Men mag niet hooger gaan dan de kosten, die daarvoor gemaakt zijn, maar die mag men vragen, dat is het systeem van de Gemeentewet. Ik meen, dat de stelling van den heer Bosch niet onweer sproken mocht blijven. Dit zal ik even voegen bij hetgeen reeds gezegd is. De heer Meuleman. M. d. V. Ik ben den Wethouder dank baar voor de inlichtingen, die hij mij heeft gegeven. Hij heeft toe gestemd, dat een gedeelte van het abattoir in gebruik is voor wetenschappelijke doeleinden, voor den Directeur. Nu zegt hij, niemand in den Raad zal tegenspreken, dat die onderzoekingen en wetenschappelijke werkzaamheden zijn ten bate van het Slachthuis en ik zal de laatste zijn dat te weer spreken. Maar dan moeten wij de kwestie anders stellen. Wanneer het noodig is, dat er in het Slachthuis ruimte zij voor wetenschappelijke onderzoekingen, moet dat niet verhaald worden op de paardenslagers, maar dan moet eenvoudig de gemeente betalen. Een van tweeënzijn die onderzoekingen noodig, goed, maar dan moet er ook een flinke ruimte zijn; zijn ze niet noodig, dan hebben wij ruimte voor de slacht paarden. Mij dunkt, die redeneering klemt. De heer Eerstens. Het schijnt, dat de geachte spreker mij niet goed verstaan heeft, want wat hij gezegd heeft, is abso luut onjuist. De ruimte, die ingenomen wordt door de proef dieren kan niet gebruikt worden voor de Engelsche slacht paarden, al was het alleen maar daarom, dat de Ministerieele beschikking zich er .tegen verzet. Zoo gauw hiervan kennis gedragen werd door den Minister, zou hij de thans geldende gunstige bepaling intrekken. Er is dus geen kwestie van, dat zou kunnen gebeuren hetgeen de heer Meuleman wil. De heer Boscii. M. d. V. Het is een groot waagstuk voor mij, om wanneer U met de Gemeentewet komt, een opmer king te durven maken, tegenover die, welke U gemaakt hebt. Ik kan echter toch niet nalaten op het oogenblik met U nog van gevoelen te verschillen, wanneer U zegt, dat mijn stel ling geheel onhoudbaar is. Het komt mij toch voor, dat wat U zegt dan alleen volkomen verdedigd kan worden, wanneer het betreft een zaak ten bate van de verbruikers, zooals wij b v. ons gas hebben, maar het is hier niet een aanleg ten bate van de slagers, maar ten bate van de gezondheid der burgerij. En al wil ik niet zoo ver gaan als de heer Witmans, om te zeggendat het geheel ten laste van de gemeente moet komenik geloof tochdat de gemeentedie daar mede van profiteert, ook wel degelijk een gedeelte mag beta len, en er hier wel sprake van mag zijn, dat de gemeente iets zou mogen dragen van de lasten, die komen op deze zaak. Maar toch na dit vooropgesteld te hebben, blijf ik er nog bij, dat indien het waar is, dat de paardenstal uitge breid moet worden door toeneming van het aantal dieren dat geslacht wordt, het een bewijs is, dat de zaak floreert, en dat men dan toch heel moeilijk tot degenen, die van die zaak gebruik makenkan gaan zeggenomdat de zaak flo reert moet ge meer gaan betalen. Dan blijkt daar tenminste dit uit, dat de vorige bereke ning, die gemaakt is bij de oprichting van het Slachthuis, geheel verkeerd is geweest. Ik maak van deze gelegenheid tevens gebruik om nog terug te komen op een paar dingendie ook betrekking

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 13