DONDERDAG
31 JANUARI 1907.
21
komt papa weer uit zijn schuilhoek te voorschijn en dan kan
men, gelijk mij is overkomen, papa weer na een paar dagen
tegenkomen op de Breestraat, met een hoogen hoed op, heel
netjes aangedaan. Dat zijn dan verlaten kinderen. Nu beweer
ik, dat het nooit de bedoeling kan geweest zijn, dat wij die
kinderen zouden moeten opnemen. Men zou nog kunnen zeg
gen: bij de opname waren het verlaten kinderen, maar dan
zullen er toch naar mijne meening niet veel woorden voor
noodig zijn om te betoogen, dat wij, wanneer eenmaal die
vader weer teruggekomen is, de bevoegdheid hebben die kin
deren weer aan Burg. en Wetb. terug te sturen. Dan houdt
de verplichting van het Weeshuis op. Dat blijf ik volhouden
tegen de beweringen van Burg. en Weth. in.
De Voorzitter. Dat beweert de Archivaris.
De heer Van der Lip. Daar kom ik dadelijk op.
Hierbij moet ik nog opmerken, dat Burg. en Weth. op
pag. 13 hebben gezegd, dat Regenten ten slotte hebben er
kenddat zij deze kinderen in het gesticht moeten houden.
Ik zal dat maar noemen, geen dichterlijke, maar een magi
stratelijke vrijheid, want een dergelijke erkentenis is nooit
of te nimmer door deze Regenten gedaan. Wij hebben ons
steeds op het standpunt geplaatst, dat als de vader of moeder
terugkomt, wij niet verplicht zijn de Kinderen te houden.
En Burg. en Weth. zullen mij zeker wel niet kwalijk
nemen, dat ik door hetgeen de Archivaris hieromtrent op
merkt, niet bekeerd ben geworden. De Archivaris zegt: »Dit
»is volkomen juist voor den toestand van het weeshuis vóór
»1774, doch voor het tegenwoordige acht ik dit zeer betwist-
«baar, daar wel het weeshuis door het bekend-worden der
«verblijfplaats niet meer tot onderhoud is verplicht, doch het
«vervallen van den onderhoudsplicht voor het hiermede ver-
«bonden houbuis op goede gronden mag worden betwijfeld
En dan is het uit. Mr. Overvoorde zegt dus«op goede gron
den mag worden betwijfeldmaar die gronden voert hij
verder niet aan. Een armzaliger motiveering is haastnaar
mijne meening, niet denkbaar. Ik blijf er dus bij: Regenten
kunnen de kinderen terugsturen, als de vader of de moeder
terugkomt, toepassend den gewonen regel, dat als de oor
zaak ophoudt, het gevolg vanzelf ook ophoudt. Uit dit alles
blijkt dus, dat er voor Regenten alle reden bestond, om
subsidie te vragen per houkind.
Ik heb hiermede de belangrijkste beschouwingen uit het
praeadvies besproken en ik kom thans tot de conclusie, waar
toe Burg. en Weth. zijn gekomen, en het voorstel, dat
zij den Raad aanbieden. Van groote welwillendheid en ern
stige poging, om ons te steunen, getuigt dat voorstel zeker
niet. Ik had mij aanvankelijk gevleid met de hoop, dat de
lange broeitijd, dien Burg. en Wetb. voor deze zaak noodig
hebben gehad, een gouden ei voor ons zou hebben opgele
verd, maar ik ben daarin deerlijk teleurgesteld. Burg. en
Weth. hebben bezwaar tegen eene vaste subsidie, en wel,
omdat daardoor een precedent zou worden geschapenen
ook omdat zij van meening zijn, dat het beoefenen van lief
dadigheid aan particuliere instellingen moet worden overge
laten. Maar nu zou ik willen vragen: Is er niet reeds een
precedent? In 1903 heeft de Raad op voorstel van Burg. en
Weth. en er is toen in den Raad geen woord over gesproken
aan het Roomsch-Katholieke Wees- en Oudeliedenhuis een
subsidie verleend van f 2500.— dat was 5/e van de benoo-
digde verbouwingskosten. Burg. en Weth. zeggen in hun
praeadvies bij dat voorstel: «Wij verhelen niet, dat door toe
kenning dezer subsidie de eerste stap wordt gezet op een weg,
die tot verstrekkende gevolgen kan leiden." Het toekennen
eener subsidie wordt echter o.a. aldus gemotiveerd: „Menig
maal zijn op aanvraag van het Gemeentebestuur oude lieden
en kinderen in het gesticht opgenomenwier verzorging an
ders, althans voor een deel, ten laste der Gemeente zou ge
komen zijn." Van deze of dergelijke overwegingen, die mijns
inziens thans ook zeer op hun plaats zouden zijn geweest,
thans geen spoor. Is dat niet een beetje meten met twee
maten? Immers nu Regenten van het H. G. Weeshuis sub
sidie vragen heet het: wij zijn bang voor een antecedent,
terwijl volgens de eigen verklaringen van Burg. en Weth.
de eerste stap op dien weg reeds voor vier jaar is gezet!
Wat willen Burg. en Weth. dan? Burg. en Weth.
hebben over 18 jaar berekend, hoeveel kinderen door ons
totaal onverplicht zijn opgenomen. Men zou verwacht hebben
dat Burg. en Weth. dat van 1874 af hadden gedaan, het
laatste jaar, waarin de Gemeente subsidie heeft gegeven.
Maar Burg. en Weth. nemen een tijdvak van 18 jaar,
omdat de kinderen op hun 19de jaar het gesticht verlaten.
Dat is ook niet precies juist, want dit geldt alleen maar
voor de jongens; de meisjes verlaten het gesticht eerst als
zij 21 jaar oud zijn, hetgeen nu pas door de vervroegde meer
derjarigheid op 20 jaar is teruggebracht. Maar dat laat ik nu
maar daar. In die 18 jaren zijn dan door ons 42 kinderen
totaal onverplicht opgenomen en daarvan zijn er nu nog '14
in het gesticht, 28 zijn er dus al uit. Wat hebben nu die
28 kinderen ons niet gekóst En ook die 14, die wij nog hebben
Stellen Burg. en Weth. nu voor, ons daarvoor eene vergoeding te
geven? Stellen Burg. en Weth. nu bv. voor het tekort, waarvoor wij
staan, te dekken? Neen, van al het geld, dat die kinderen
ons gekost hebben, krijgen wij niets terug, niets. En nu zou
men denken, dat Burg. en Weth. althans van die 14, die er
nog in zijn, in het vervolg de geheele kosten willen vergoe
den, vooral waar Burg. en Weth. op pag. 12 van het praead
vies zeggen: «Wanneer een kind onverplicht in het Wees
huis is opgenomen, dan moet de Gemeente de kosten niet
gedeeltelijkmaar geheel vergoeden." Maar het voorstel luidt,
om in het vervolg voor die kinderen toe te kennen eene tege
moetkoming van ƒ50.per kind. Burg. en Weth. zullen zeer
waarschijnlijk wel willen gelooven, dat wij voor /50.een
kind heusch niet kunnen onderhouden en ik begrijp dus niet
goed, hoe dat voorstel van een tegemoetkoming van ƒ50.—
klopt met de overweging van Burg. en Weth., dat de volle
vergoeding moet worden gegeven. Burg. en Weth. zullen
waarschijnlijk wel willen aannemen, dat een kind ons komt
op een bedrag tusschen de ƒ150.— en ƒ200.Men zou ver
wacht mogen hebben, dat Burg. en Weth. tenminste zouden
voorstellen 100.te geven. Daarvoor zou reden zijn ge
weest, want de Verordening, die ik zooeven aanhaalde ik
betwijfel of Burg. en Weth. die eigenlijk wel hebben geraad
pleegd, zegt, dat ook opgenomen mogen worden kinderen
op contract «waarbij een som, niet beneden de ƒ100.ten
grondslag mag liggen." Terwijl dus de verordening ons zegt:
wanneer gij kinderen op contract opneemt, moogt gij dat
voor niet minder doen dan voor f 100.— per kind., stellen
Burg. en Weth. voor ƒ50.— per kind te geven. Het Weeshuis
kan dus voor die kinderen in het vervolg nog een bedrag
blijven bijpassen.
Het is, dunkt mij, duidelijk, dat het voorstel, dat door Burg.
en Weth. is gedaan, heusch den toets van een redelijke critiek
niet kan doorstaan. Het geeft niets voor de toekomst, dat is
te zeggen voor de kinderen, die nog opgenomen zullen
worden.
Burg. en Weth. geven ons toch den wijzen raad de tering
naar de nering te zetten. Dien raad zouden wij al heel slecht
opvolgen, wanneer wij onverplicht kinderen gingen opnemen
voor f 50,per stuk. En wat de kinderen betreft, die er
reeds in zijn, zouden Regenten, naar het mij voorkomt, beter
uit zijn door die 14 kinderen weer bij Burg. en Weth. terug
te bezorgen en te zeggen: U geeft zelf toe, dat die 14kinderen
onverplicht in het Weeshuis opgenomen zijn, hier hebt U ze
weer terug. Dan waren wij beter uit, dan wanneer wij in het
vervolg voor elk kind f50,krijgen.
Uit dit alles blijkt, dat Burg. en Weth. zoo karig mogelijk
willen zijn. Wij zijn heusch niet veel eischend, wanneer wij
vragen f 30,per houkind. Al die jaren hebben wij tal van
kinderen voor niets verpleegd. Een liefhebber van cijferen
moet maar eens uitrekenen, welke som ons dat heeft gekost
en hoeveel geld daardoor aan de Gemeente is bespaard ge
worden. Van harte hoop ik dan ook, dat de Raad er anders
over zal denken dan Burg. en Weth. Het behoeft geen betoog,
dat de eischen tegenwoordig hooger zijn op elk gebiedligging,
voeding, hygiene enz. en evenmin, dat de inkomsten van het Wees-
liuis gaandeweg afnemen. Bij de liefdadigheid zijn de wees
huizen tegenwoordig niet meer in trek, men geeft zijn geld
aan sanatoria of dergelijke inrichtingen. Wij behoeven heusch
niet den wijzen, maar ook uiterst goedkoopen raad van Burg.
en Weth., om de tering naar de nering te zetten; wij zijn
nooit anders gewend geweest. Burg. en Weth. hebben zich
kunnen overtuigen en hebben dat ook gedaan bij hun jaar-
lijksch bezoek in het vorige jaar, hoe verveloos ons gesticht
is; het verkeert bepaald in een vervallen toestand, omdat wij
de linancien niet hebben, het goed in orde te houden. Toch
wordt ons nu gezegd«zet maar de tering naar de nering." Wij
zitten nu eenmaal, buiten onze schuld, in financieele moeilijk
heden en helpt de Gemeente niet, die daartoe naar mijne
meening om meer dan één reden zedelijk verplicht is, tot
wien moeten wij ons dan wenden? Ik hoop, dat de Raad,
Regenten voor dit moeilijke en natuurlijk hoogst onaange
name probleem niet zal stellen, maar door te stemmen tegen
het eerste deel van het praeadvies van Burg. en Weth. zal
toonen, dat hij meer voelt voor ons alleszins billijk verzoek
dan zulks, het spijt mij het te moeten zeggen, met Burg. en
Weth. het geval is.
De heer Zaalberg. M. d. V. Na hetgeen de heer van der
Lip in het midden heeft gebracht, kan ik zeer kort zijn. Ik
wil beginnen met te zeggen, dat ook ik mij geërgerd heb
over het woord «eischen", maar ik zal daarop niet doorgaan,
want de heer van der Lip heeft daarover reeds voldoende
gesproken. In het kort wil ik even uiteenzetten, waarom ik
tegen het voorstel van Burg. en Weth. zal stemmen. Ik ben
daartoe gekomen langs een anderen weg dan de heer van
der Lip. Ik ben namelijk aan het cijferen gegaan en die be
cijfering zal ik even mededeelen.