20 DONDERDAG 31 JANUARI 1907. Het amendement-Korevaar wordt voldoende ondersteund. Het wordt, in stemming gebracht, verworpen met 20 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Le Poole, Zaalberg, P. J. Mulder, Reimeringer, van Hamel, Stigter, Meuleman, de Vries, Timp, Bots, Sijtsma, A. Mulder, Fockema Andreas, Witmans, Driessen, Vergouwen, Bosch, van Tol, Aalberse en Zwiers. Voor stemmen de heeren Eerstens, Korevaar, van der Lip, Fokker, van der Eist, de Goeje, Hasselbach en de Boer. (De Heer van Gruting had inmiddels de vergadering verlaten.) Art. 14 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Art. 15 en daarna de geheele verordening worden achter eenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Verzoek van Regenten van het Heilige Geest- of Armen- Wees- en Kinderhuis om toekenning van eene jaar lij ksche subsidie. (Zie Ing. St. n°. 19). De heer Van der Lip. M. d. V. Het zal den Raad zeker wel begrijpelijk voorkomen, dat ik als Voorzitter van het College van Regenten van het Weeshuis over het praeadvies van Burg. en Weth. wel een enkel woord in het midden wil brengen. Het spijt mij zeer, dat dat woord niet kan bestaan in een kort woord van dank aan Burg. en Weth. en van adhaesiebetuiging aan hun voorstel, maar dat mijn taak veel eer moet bestaan in eene bestrijding van het praeadvies. Ik zal uit den aard van de zaak dat niet met een paar woorden kunnen doen, maar wat uitvoerig moeten zijn. Ik hoop, dat de Raad mij dat niet kwalijk zal nemenik zal echter trachten, zoo kort mogelijk te zeggen, wat ik te zeggen heb. Burg. en Weth. beginnen hun praeadvies met een stukje geschiedenis en zeker is dat voor goed verstand van deze zaak zeer nuttig en noodig, maar in die geschiedkundige mede- deelingen heb ik een lacune ontdekt, die nogal bedenkelijk is. Burg. en Weth. deelen wel mede, dat er indertijd twee gestichten bestondenhet Weeshuis bestemd voor ouderlooze kinderen en het Houhuis bestemd voor verlaten kinderen, en dat in het jaar 1774 die gestichten gecombineerd zijn, maar Burg. en Weth. deelen niets mede omtrent den financieelen toestand van die gestichten toen ter tijde, en dat acht ik toch van het grootste belang. Het Weeshuis was toen in goeden doen, het bezat een kapitaal na aftrek van schulden groot f 240.000 in ronde cijfers, terwijl het Arme kinder- of Houhuis een kapitaal bezat, na aftrek van schulden ongeveer f 47,000 groot. Brengt men nu voor rekening van ieder dei- beide gestichten de helft van de verbouwingskosten, die noodig waren door de combinatie, welke kosten na aftrek van het geen de Gemeente daaraan heeft betaald f 100,000 hebben bedragen, dat komt men dus tot de conclusie, dat het kapitaal van het Houhuis tot beneden nul daalde. De inlijving dus van het Houhuis bij het Weeshuis, waartoe in die dagen, iets wat ook niet door Burg. en Weth. is medegedeeld, door het Gemeentebestuur besloten is het Gemeentebestuur had het Arme kinderhuis voor een ander doel noodig en heeft toen maar besloten die beide Gestichten te combineeren was voor het Weeshuis uiterst nadeelig en schadelijk. Nu heeft men dat inden eersten tijd wel niet zoo erg gevoeld, omdat het Houhuis toen ver schillende inkomsten hadbuiten hetgeen het kapitaal afwierp, inkomsten als subsidies, wekelijksche collecten, recognitiën op advertentiën in de Leidsche Courant, vischpacht enz., maar al die bronnen zijn in den loop der tijden totaal opge droogd, zoodat men eerst naderhand het rampzalige gevolg gevoeld heeft van het besluit van het Gemeentebestuur, om de beide gestichten te combineeren, om een gesticht, dat niets bezat, onder dak te brengen bij een gesticht, dat een aardig kapitaal bezat. Dat is de grondoorzaak van den finan cieelen nood, waarin het Weeshuis vele jaren verkeerd heeft en ook nu helaas weer verkeert. Dat zal het Gemeentebestuur ook wel in den loop der tijden gevoeld hebben. Het Gemeente bestuur zal wel hebben ingezien, dat het door zijn besluit, om beide gestichten te combineeren, aan het Weeshuis een lastpost bezorgd had. Daaraan schrijf ik het dan ook toe, dat het Gemeentebestuur het Weeshuis in vroegeren tijd voort durend financieel heeft gesteund. Hadden Burg. en Weth. op dit punt ook eens hun aandacht gevestigd, dan zouden zij beter begrepen hebben, waarom Regenten in hun request niet spreken van de weezenmaar alleen van de houkinderen en waarom Regenten subsidie vragen per houkind. Dat heeft wel degelijk een historische reden. Burg. en Weth. vatten het echter anders op. Dat wij in ons adres spreken van hou kind en ook subsidie per houkind vragen, daarin zien Burg. en Weth. het bewijs, dat door Regenten hunne verplichting tot opname van de houkinderen in twijfel wordt getrokken. Op dit punt hebben Burg. en Weth. zich letterlijk blind ge staard. Dit nu komt mij hoogst onverklaarbaar voor. Uit ons adres is het gewoon weg niet te halenveeleer het tegendeel. Wanneer wij onze verplichting tot opname ontkenden of in twijfel trokken, dan hadden wij aan Burg. en Weth. of aan den Gemeenteraad kunnen schrijven, dat wij er bezwaar tegen maaktenin het vervolg houkinderen op te nemen tenzij wij van den Gemeenteraad subsidie ontvingen. Maar stel nu eens, dat Burg. en Weth. grond hadden, om die gevolgtrekking uit ons request te makenuit ons nader schrijven aan Burg. en Weth. is toch zonneklaar gebleken, dat zij zich vergist hadden. Zoo volmondig mogelijk hebben Regenten hunne verplichting tot opname van houkinderen erkend. Dit ons nader schrijven wordt in het praeadvies van Burg. en Weth. aangehaald. Ik zal het daarom niet voorlezen, en nu vraag ik, konden Regenten volmondiger hunne ver plichting tot opname der houkinderen erkennen, dan zij ge daan hebben in hun nader schrijven aan Burg. en Weth.? Het komt mij dan ook onbegrijpelijk voor, dat Burg. en Weth. voortdurend zeggen, dat Regenten deze hunne ver plichting ontkennenof dat zij die althans in twijfel trekken. Ik vraag: Had men daar reden voor? Wij hebben aan Burg. en Weth. geschreven ik herhaal het dat wij volmondig onze verplichting erkenden en die zelfs nooit in twijfel heb ben getrokken. Wat geeft Burg. en Weth. dan het recht, in hun praeadvies te zeggen, dat wij onze verplichting niet voetstoots erkennen? Of hebben Burg. en Weth. soms reden om te twijfelen aan de oprechtheid van onze ondubbelzinnige verklaring Burg. en Weth. hebben ook nog een andere reden, waar om zij maar blijven vasthouden aan hunne opvatting, dat Regenten hunne verplichting tot het opnemen van houkin deren niet voetstoots toegeven en dat is, dat Regenten in hun request voortdurend spreken van kinderen opgenomen »op verzoek" van Burg. en Weth. Dat zit Burg. en Weth. al heel dwars. Op pag. 12, 1ste kolom bovenaan wordt gezegd: »Dit verzoek moet echter onzerzijds uit den aard der zaak als een beleefdheidsvorm worden aangemerkt", want men is verplicht tot het opnemen van houkinderen. En in de tweede kolom, ook bovenaan, komen Burg. en Weth. er weer op te rug en zeggen»En waarom er telkens weer op gewezen, dat deze kinderen op verzoek van Burg. en Weth. worden opgenomen", en dan komt de pertinente vraag»waarom ver langen dan Regenten voor de opneming dier kinderen telkens weer zulk een verzoek?" Welnu, mijnheer de Voorzitter, het is mij bijzonder aangenaam, dat ik op deze vraag een kort en afdoend antwoord kan geven. Dat verlangen Regenten, omdat de Verordening het voorschrijft. De verordening van 11 Augustus 1864 bepaalt in art. 1, dat ons gesticht moet opnemen, ik zal het nu maar in het kort zeggen: 1°. weezen, 2°. houkinderen, op machtiging van het Gemeentebestuur, üp machtiging wil hier natuurlijk zeggen op last, op bevel van het Gemeentebestuur; maar nu wordt daarvoor in de praktijk altijd gebruikt de zachtere beleefdere term »op verzoek." Ik hoor zeggen, dat machtiging" hier beteekent «goedkeuring", maar dat zou natuurlijk onzin zijn, waarom zouden wij aan Burg. en Weth. moeten vragen goedkeuring om kinderen op te nemen, die wij verplicht zijn op te nemen? Burg. en Weth. moeten wel degelijk eerst tegen ons zeggen: gij moet dit kind opnemen, of dan iets beleefder: wij verzoeken u dit kind op te nemen het gaat over de schijf van Burg. en Weth. Dat is de tweede reden, waarom wij gemeend hebben ons verzoek te moeten vastkoppelen aan de houkinderen en niet aan de weezen. Er is ook nog een derde reden en wel deze, dat men in den loop der tijden aan het Gesticht zooveel kinderen heeft toegezondendie geen houkinderen waren. Burg. en Weth. erkennen dit voor 42, berekend over de laatste 18 jaar. Ik heb niet kunnen nagaan, wat dat voor kinderen zijn en daarom ben ik ook niet in staat geweest dat cijfer te contróleeren. Burg. en Weth. spreken op pag. 12 van kinderen, »van wier vader of moeder of beide ouders de verblijfplaats wel bekend is, maar die door dezen aan hun lot worden over gelaten, en te wier aanzien rechterlijke tusschenkomst niets baten zou, of ook wel kinderen wier huiselijke omstandigheden van dien aard zijn, dat het een ware weldaad voor die kinderen moet worden geacht, als zij losgemaakt worden uit het milieu, waarin zij zedelijk zouden te gronde gaan." Ik kan echter niet nagaan, welke kinderen Burg. en Weth. op het oog hebben, maar dit kan ik wel zeggen, dat er naar mijne meening veel meer kinderen onverplicht in het Gesticht zijn opgenomen, dan door Burg. en Weth. wordt erkend. Wat is het grootste contingent, dat wij jarenlang hebben gehad? Dat bestaat in deze kinderen. De moeder is dood en de vader wil het kind in het Weeshuis hebben, maar dat gaat niet, want halve weezen nemen wij niet op. Dan gaat de vader een paar dagen uit logeeren en de familie gaat naar het Stadhuis en zegt: Er zijn verlaten kinderen, de moeder is dood en de vader is zoek, wij weten niet, waar hij zit. En dan krijgen wij het verzoek van Burg. en Weth., zoo'n kind op te nemen. En als dan het kind goed en wel in ons Gesticht is opgenomen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 8