DONDERDAG 31 JANUARI 1907. 19 heeft gesproken van een subamendement op het amendement van den heer Korevaar. Dat kan echter niet; men moet óf het een öf het ander willen. Wat nu de amendementen zelf betreft, Burg. en Weth. zullen zich in deze geen partij stellenuit den aard van de zaak. Toch wil ik persoonlijk wel het een en ander daar over zeggen. Wat de heer Aalberse ter handhaving van het artikel heeft aangevoerd, komt mij voor niet geheel juist te zijn. Het is allerminst om af te dingen op de goede gestie van de commissarissen van de gasfabriek, maar het komt mij toch voor, dat zij het op prijs moeten stellen, als zij niet het laatste woord alleen hebben. Ik ten minste zou dat in hun plaats wel willen en zou het soms op prijs stellen als anderen mijne handelingen konden contröleeren. Verant woordelijkheid kan soms zwaar drukken en dan kan het wel eens gewenscht zijn, dat anderen ook iets te zeggen hebben. Dat art. 14 overgenomen is uit de bestaande artikelen voor de gasfabriek is geen argument, dat men het nu onver anderd zou moeten behouden. Nu zegt de heer Aalberse, dat als de commissarissen arbitraire handelingen plegen, klagers wel den weg naar den Raad weten te vindenmaar indien daaromtrent geen bepaling in de verordening zelf staat, dan zouden klachten over toepassing van een artikel van de verordening niet ontvankelijk zijn en zou men moeten zeggen de Commissarissen hebben in deze het laatste woord, hebben in deze alleen te zeggen en de Raad mag zich daar niet in mengen. Dat zou het gevolg zijn, wanneer niet in de verordening voorkwam de bepaling, die de heer Korevaar en in zekeren zin ook de heer Fokker wil. Uit dat oogpunt beschouwd, is er wel iets voor te zeggen het artikel aan te vullen, zooals de heer Korevaar voorstelt. Wat de wijziging van den heer Fokker betreft, komt het mij voor, dat dergelijke op- en aanmerkingen toch niet het meest geschikt kunnen behandeld worden door een groot Col lege van 31 personen. Waar het betreft onderdeelen, minu tieuze zaken, daar zal eèn behandeling veel beter kunnen plaats hebben door enkelen, dan in een groot College. Daar om geloof ik, dat het niet wenschelijk is den Raad met der gelijke kleinigheden, mag ik wel zeggen, lastig te vallen. Zoo als ik zeg, Burg. en Weth. geven in deze geen praeadvies, maar het komt mij voor, behoudens beter, dat indien men het artikel wijzigt, het aanbeveling verdient het te doen in den geest van het amendement van den heer Korevaar. De heer Meuleman. M. d. V. Een uitdrukking, die U zoo even bezigde geeft mij aanleiding ook iets te zeggen. U zegt zelf, dat het niet aangaat voor kleinigheden bij een groot College te komen; dat is volkomen juist, maar dan begrijp ik niet, waarom het College van Burg. en Weth. er zoo op ge steld is, ook die kleinigheden nog te behandelen bij de vele werkzaamheden, die het reeds heeft. Daar dienen toch Com missarissen voor. Mij dunkt, wanneer er klachten komen over handelingen van de directie, behoort dat per se bij Commis sarissen. Die kunnen er veel beter over oordeelen. Ik begrijp niet, wat Burg. en Weth. in deze willen. De heer Korevaar zegt: Ja, tegen deze Commissie heb ik geen bezwaar, maar volgende Commissies! Welnu, mijnheer de Voorzitter, dat zal de Raad in handen hebben, en hij zal bij de keuze van Commissarissen van de gasfabriek uiterst voorzichtig zijn, wetende, dat zij art. 14 van de verordening hebben uit te voeren. De heer Korevaar. Ik zal niet alles beantwoorden, wat de heer Aalberse tegen mijn voorstel heeft in het midden gebracht, maar ik wil speciaal op de pertinente vraag van den heer Meuleman antwoorden. De heer Meuleman vraagt, waarom Burg. en Weth. er in eens toe komenom zich zelf de bevoegdheid toe te kennen in hooger beroep te be slissen in geval van klachten. Ik zou zeggen, behalve de argu menten, die ik zooeven reeds heb aangevoerd, is mij nu nog een argument in handen gegeven door den heer Aalberse zelf. De lieer Aalberse heeft gezegd, de geheele inrichting, de ge- heele exploitatie en de boekhouding is mercantiel en hij heeft gevraagd, waarom Burg. en Weth. daar nu ook iets in willen te zeggen hebben. Dat is juist iets, dat mij versterkt in mijn voorstel, want het is toch wel goed, dat de Commissie van Beheer van de gasfabriek, zoo'n mercantiele Commissie, eens gevoelt, dat zij een gemeentelijke exploitatie beheert. Ik geloof werkelijk, dat wanneer de Commissarissen zich tegenwoordig al zoo los van het Gemeentebestuur gevoelen, het noodig is, dat er in de verordening toch nog eens staat, dat er nog een College is boven hen, waar beroep op is. Ik handhaaf dus mijn voorstel. De heer Aalberse M. d. V. Het heeft mij eenigszins ge troffen, dat in hetgeen door U en door een ander lid van het College van Burg. en Weth. gezegd is, wel eenige tegenstrijdig heid zit. Allereerst is U begonnen met te zeggen, dat Com missarissen een zoo ontzettend zware verantwoordelijkheid hebben, wanneer zij dergelijke beslissingen zullen moeten nemen zonder dat zij weten, dat wanneer zij zich vergissen, er nog recht van beroep is op Burg. en Weth. Ik moet zeggen, van die zware verantwoordelijkheid heb ik tot heden nog geen grijze haren gekregen. Maar later zij U weer, dat men met die kwesties niet bij den Raad moest komen, omdat het toch maar kleinigheden waren. Ik vind, dat die ontzettend zware verantwoordelijkheid, waardoor U meent, dat Commis sarissen zich gedrukt zullen.gevoelen, niet te rijmen is met de opmerking, dat het futiliteiten zijn, te klein dan dat de Raad zich daarmede zou moeten bemoeien. Dat klopt niet. U hebt ook gezegd op mijn argument, dat het tot nog toe altijd zoo geweest is en dat ik nooit gehoord heb, dat iemand daarover heeft geklaagd, »dat is geen reden om het nu niet anders te gaan doen." Dat zou ik met U eens zijn, wanneer gebleken was, dat de bestaande regeling verkeerd was, wanneer werkelijk gebleken was, zij het ook maar een of twee keer, dat Commissarissen bij een dergelijke kwestie, waarin zij te beslissen hadden, een uitspraak hadden gedaan, waarvan men zegt: kijk, het is toch te betreuren geweest, dat er geen beroep was op Burg. en Weth. Dan had dat ge redresseerd kunnen worden. Wanneer door Burg. en Weth. een dergelijk feit uit het verleden kan worden aangehaald, dan geloof ik dat die vermelding veel sterker zou zijn, dan het betoog, dat zij nu voeren. Ik meen echter, dat het wel degelijk een argument is, als men zegt: Hoe lang bestaat nu niet onze gasfabriek en altijd is het zóó bepaald geweest, zooals het er nu nog staat, en men heeft nog nooit van klachten iets vernomen; nog nooit is iemand bij den Raad gekomen om zich in dat opzicht over de Commissarissen te beklagen. Als men nu zou kunnen bewijzen, met feiten uit het verleden, dat dat verkeerd was, dan zou men het moeten gaan veranderen. Doch m. i. ook eerst dan. Nu heeft de laatste rede van den Wethouder Korevaar een opmerking in het debat gebracht, die ik geloof, dat voor een zuivere beoordeeling van de zaak misschien beter niet gemaakt ware. Hij heeft er ten slotte een middel in gezien, om aan Commissarissen te toonen, dat zij niet moeten denken, dat zij de baas zijn, maar dat er een college boven hen staat, en dat zou dan zijn het college van Burg. en Weth. Ik kan zeggen, dat dat volkomen in strijd is met hetgeen ik gezegd heb den eersten keer, toen ik over deze zaak sprak. Wij zijn er ons volkomen van bewust, dat boven ons de Raad staat. De Raad heeft het beheer over de gasfabriek, omdat het een gemeentelijke instelling is. Natuurlijk kunnen niet alle Raadsleden gekend worden in de vele kleine dingen, die hier eiken dag voorkomen, en daarom heeft de Raad uit zijn midden drie van zijn leden benoemd, die hij ermee belast heeft, dat voor hem te doen. Dat is, dunkt mij, de zuivere opvatting van de commissie voor het beheer van de gemeente gasfabriek. Welnu, wanneer nu over de drie leden, die door den Raad voor de gasfabriek zijn gedelegeerd, geklaagd wordt, dat zij hun mandaat verkeerd uitvoeren, dan ligt het toch voor de hand, dat de gemeentenaren met hunne klachten bij den Raad komen, die deze leden delegeerde. Dat is volkomen duidelijk en daarvan behoeft dus niets in de verordening te staan. Dat spreekt uit de geheele inrichting van onze Gemeente wet en van ons geheel Gemeentebestuur. Ik vind het daarom vreemd, dat Burg. en Weth. zonder éénig feit uit het verleden te kunnen noemen, met een voorstel komen, om nu een beroep, speciaal op het college van Burg. en Weth. mogelijk te maken. Ik ben ervan overtuigd, dat dat absoluut niet noodzakelijk is. De Voorzitter. De heer Aalberse heeft bij de bestrijding van het amendement van den heer Korevaar niet weerlegd, hetgeen ik zooeven in het midden heb gebracht. Indien deze bepaling niet in de verordening komt, dan kan een klacht van de betrokkenen niet bij den Raad in behandeling komen. Dan zal men moeten zeggen: Gij zijt in uw klacht niet ontvankelijk, want commissarissen hebben in deze het laatste en het eerste woord. Dat is toch iets, dat niet kan worden weerlegd. Wat nu de heer Meuleman betreft, die vroeg: Zal men nu buiten de commissarissen om naar een ander college gaan?. in het artikel blijft staandat de beslissing bij commis sarissen is. Die krijgen alle zaken onder de oogen, maar als de betrokkenen zich bezwaard gevoelen, dan wenscht de heer Korevaar, dat zij bij een hooger college in hooger be roep kunnen gaan. Ik zal over dat amendement niet meer woorden verspillen; Burg. en Weth. stellen zich in deze geen partij en laten het oordeel aan den Raad over. Ik zal dan eerst het amendement van den heer Fokker in stemming brengen. Mag ik vragen, of dat amendement vol doende ondersteund wordt? De heer Fokker. Ik wensch dat amendement in te trekken. De Voorzitter. De heer Fokker trekt zijn amendement indus maakt dit geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 7