DONDERDAG 10
JANUARI 1907.
gewenscht zijn, dat onder de voorwaarden een bepaling werd
opgenomenwaarbij de Gemeente de bevoegdheid krijgt, om
over een zeker aantal woningen naar eigen gerieve te be
schikken, ten bate van de Vereeniging natuurlijk. Ik zou
het zeer toejuichen als de Gemeente het recht had, gemeente
ambtenaren daar te laten wonen, het spreekt van zelf tegen
betaling. Ik zou dus gaarne willen vernemenof die wenk
van den Directeur van Gemeentewerken nader zal worden
overwogen.
De heer Korevaar. M. d. V. De reden, waarom de opmer
king van den Directeur van Gemeentewerken omtrent vrije
beschikking over enkele woningen niet onder de voorwaarden
opgenomen is, was, dat Burg. en Weth. meenden, dat daar
mede een gevaarlijke weg zoude worden opgegaan. De
Directeur van Gemeentewerken wil kosteloos eeriige wonin
gen ter beschikking van de Gemeente hebben, en dat gaat
toch werkelijk niet. Hoe kan men de Vereeniging, die met
de exploitatie wordt belast, verplichten aan de eene zijde tot
eene vaste geldelijke bijdrage aan de Gemeente, wanneer men
aan den anderen kant haar baten op losse schroeven zet,
door de Gemeente naar goeddunken over vrije woningen te
laten beschikken. Dat strijdt toch met elkaar! Op deze wijze
zou dit plan nooit zijn uit te voeren. De heer Fokker gaat
nu wel niet zoover, en zegt, dat de Gemeente daarvoor aan
de Vereeniging moet betalen. Maar waarvoor zou de Gemeente
dan deze woningen moeten hebben? Voor geld kan de Ge
meente elders ook terecht. Het zou dus zonder eenig nut te
stichten of iets te bereiken maar een onnoodigen omslag geven
en men legt daardoor verplichtingen op de Vereeniging, die
op haar finaricieele exploitatie-rekening inbreuk maken. Dat
acht ik in geen geval gewenscht.
De heer De Vries. M. d. V. Ik weet niet goed, of hetgeen
ik nu in het midden wil brengen, eigenlijk onder de algemeene
beschouwingen kan worden gebracht, maar ik vertrouw er
op, dat U mij wel op de vingers zult tikken, wanneer ik
buiten de orde mocht zijn, maar ik weet werkelijk niet, waar
ik het anders zou kunnen ter sprake brengen. Ik wensch
namelijk eeri woord van spijt uit te drukken over dit voorstel,
niet wat het geheel betreft, want ik kan daarmede mede
gaan maar wat een onderdeel aangaat. Ik breng alle hulde
aan het Gemeentebestuur, dat deze zaak tot dit stadium
heeft weten te brengen, maar het spijt mij zeer, dat een
kleinigheid aan dit voorstel niet is toegevoegd, n.l de ver
betering van de verbinding van het Plantsoen met den Vest-
wal. Daaraan heb ik mij indertijd veel laten gelegen liggen,
daar ik er veel voor voelde. Of dat nu daardoor kwam, dat
ik van den slechten toestand dikwijls zelf de bezwaren onder
vond, wil ik in het midden laten. Ik herinner mij echter nog
zeer goed, en vele leden van den Raad zeker met mij
dat toen indertijd de molen Oranjeboom zou worden aange
kocht, dit van de zijde van het Dagelijksch Bestuur werd
verdedigd met de opmerking, dat de toegang tot het Plant
soen ellendig was en slechts verbeterd zou kunnen worden,
wanneer men den molen in handen kreeg. In allen gevalle is het
zeker, dat dit argument bij mij en ook bij mijn toenmaligen
linkerbuurman den doorslag heeft gegeven, om er voor te
stemmen. Maar wij zijn met deze zaak niet gelukkig geweest; de
molen bleef verhuurd en daarop moesten de liefhebbers van
verbetering van den toegang tot het Plantsoen wachten.
Toen eenige jaren later het voorstel kwam om den molen
af te breken, werd er door vele inwoners schande over ge
roepen, dat dat zou gebeuren, maar anderen juichten het
toe, in de hoop, daardoor een goeden toegang tot het Plant
soen te krijgen. Dit afbreken had plaats, doch de ver
betering kwam niet. Herhaaldelijk werd sedert dien op die
verbetering aangedrongen, doch tevergeefs; door het Dage
lijksch Bestuur werd steeds geantwoord, dat die zaak nog niet
rijp voor beslissing was, daar zij met allerlei groote plannen
in verband stond. Langzamerhand is voor het publiek dui
delijk geworden, wat die groote plannen waren, namelijk het
voorstel, dat thans in behandeling is; een zoo ingrijpende
zaak als deze kan niet worden voorbereid, zonder dat velen
het weten. Het was dan ook sedert lang geen geheim meer,
dat de verbetering daar ter plaatse met dit plan samenhing.
Nu komt dit plan, dat voor de Gemeente veel moois zal
brengen, veel voordeeligs, niet financieel, maar technisch,
doch nu is daaraan niet verbonden die verbetering, waarop
men zooveel jaren heeft moeten wachten. Dat spijt mij zeer.
Wel is er een enkel woord over gesproken door de Com
missie van Financien III, doch daarop hebben Burg. en
Weth. geantwoord, dat er geen bijzondere reden is om de
onteigening van het bestaande blok huizen aan te vragen,
ten einde den toestand te verbeteren. Maar de ver betering, die
destijds voorgespiegeld werd en die mijns inziens de meest
rationeele zou zijn, daarover wordt geen woord gesproken, nl.
om den tegenwoordigen tuin van den afgebroken molen de
Oranjeboom gedeeltelijk te verleggen, zoodat wat nu rijpad
is, wandelpad zou worden en een nieuw rijpad op gelijk
niveau als het tegenwoordige gemaakt zou worden. Het groote
bezwaar van den tegenwoordigen toestand toch is, dat men
van weerskanten naar de laagte gaat en niet voor zich uit
kan zien, wat er aankomt, terwijl de weg niet breed genoeg
is, om behoorlijk uit te wijken. Die vrij eenvoudige verande
ring zou ik gaarne alsnog gemaakt zien, en ik dring des
te eer daarop aan, omdat, nu uit de verklaring van Burg.
en Weth., dat verbetering van den toestand niet in verband
staat met het thans voorgesteld plan, achteraf blijkt, dat
zonder noodzaak jaren lang daarop gewacht is
Ik beveel deze zaak in welwillende overweging van Burg.
en Weth. dringend aan.
De Voorzitter. Ik wil slechts even opmerken, dat zooals
de heer de Vries terecht heeft gezegd, Burg. en Weth. naar
aanleiding van de opmerking van de Commissie van Finan
ciën III op pag. 149 hebben aangegevendat het plan tot
onteigening van het resteerend blok niet in verband kan
worden gebracht met de Woningwet. Voor de verbetering,
die de heer de Vries aangeeft, gevoelen wij zeker allen veel,
maar daarop is hier niet kunnen gerekend worden. Daarin
moet in de toekomst toch worden voorzien.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou er nog dit aan wen-
schen toe te voegen, dat de reden van het uitstel inderdaad
niet is geweest, dat Burg. en Weth. het te druk hebben ge
had met andere zaken, om aan deze hunne aandacht te
schenken, maar de oorzaak van de vertraging is een geheel
andere. De heer de Vries heeft zelf gewezen op de terrein
moeilijkheden, die daar bestaan. Om die op te lossen, moet
men eerst weten, wat daar naast zal geschieden. En omdat
men wist, dat daarnaast, dat is op het terrein van de Ver
eeniging, groote veranderingen op til waren, meenden Burg.
en Weth. ook dat zij moesten wachten tot die veranderingen
definitief waren vastgesteldopdat door de Gemeente geen
geld zou worden uitgegeven, dat later zou kunnen blijken
weggeworpen te zijn. Nu weten wijwanneer althans de
Raad het voorstel aanneemt, iets, doch absoluut zekerheid
hebben wij nietvoordat men antwoord heeft van de Regeering.
Mocht de Regeering definitief besluiten den gevraagden steun
te verleenendan zal er geen oogenblik geaarzeld worden om
voorstellen te doenten einde den toestand verder definitief
te regelen.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Punt 1 van het voorstel wordt zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Van punt 2 worden de voorwaarden ad achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over voorwaarde eluidende:
»dat in de ter uitvoering van dit besluit op te maken nota-
rieele overeenkomst zullen worden opgenomen al zoodanige
bepalingen, als ons college in het belang van een richtige
controle op het beheer der in het plan begrepen bezittingen
alsnog noodzakelijk mochten voorkomen;
en met bepaling:
a. van de geldsom, bedoeld bij art. 15 sub c van het
Kon. Besluit bovenvermeld op ƒ1000.
b. van het bedrag bedoeld bij art. 16 van dat Kon. Besluit
op de somwaarvoor de bezittingen der vereeniging na aftrek
der schulden op de laatstelijk goedgekeurde balans voor
komen, vermeerderd met een bedrag van ƒ500.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Mag ik bij dit punt
even een vraag doen. Burg. en Weth. zullen wel hunne reden
ervoor hebben gehad, om als waarde van de eigendommen
de laatste balanswaarde te nemen. Burg. en Weth. zullen
echter waarschijnlijk ook wel hebben gevoeld, dat daartegen
wel een bezwaar bestaat, omdat men nu c.q. met de Ver
eeniging zal moeten strijden over de juistheid van de balans-
waarde. Door deze bepaling krijgt de Vereeniging er belang
bij, op de waarde der goederen niet af te schrijven; daarom
rijst de vraag, of het gewenscht is, van de balanswaarde te
spreken. Welk bezwaar zou er nu tegen bestaan, om in plaats
van balanswaarde te zetten: de geschatte waarde. Ik vraag dat
maar, want mijn vraag ligt zoo voor de hand, dat Burg. en
Weth. daaraan ook wel zullen hebben gedacht.
De Voorzitter. Daartegenover staat, dat een balans, waarop
geen afschrijvingen voorkomen, onze goedkeuring niet zou
kunnen verwerven, zoodat wij altijd een middel in handen
hebben, om deze zaak in het rechte spoor te brengen. Voor
den eisch eener door drie deskundigen te schatten waarde,
zou ook wel iets zijn te zeggen. Dan zijn wij niet afhankelijk
van den wil van de Vereeniging, om al dan niet voldoende
af te schrijven. Daar wij echter de balans moeten goedkeuren,
vind ik het toch beter, dat wij deze bepaling hier maar houden.
Als wij bemerken, dat de Vereeniging niet voldoende afschrijft,
hebben wij immers altijd het machtig wapen in handen, om
haar balans niet goed te keuren.