6 N°. 11. Leiden, 18 Januari '1907. Als huurder van het perceel Vrouwenkerksteeg no. 10 heeft zich aangemeld M. S. van Gelderen, alhier, die bereid is daarvoor wekelijks f 1.50, alzoo een jaarlijksche huursom van f 78.— te betalen. Bij de commissie van fabricage bestaat geen bezwaar het 'perceel tegen dien prijs aan den aanvrager in huur te geven. Overeenkomstig het advies dier commissie geven wij U mitsdien in overweging te besluiten het perceel Vrouwen kerksteeg no. 10 met ingang van 1 Februari a.s voor den tijd van één jaar te verhuren aan M. S. van Gelderenalhier, tegen een huurprijs van 78.per jaar, onder bepaling dat de huur telken drie maanden bij vooruitbetaling moet worden voldaan en overigens onder de gebruikelijke voor waarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 12. Leiden18 Januari 1907. Ingevolge art. 11 van het Koninklijk Besluit van 19 November '1900 (Staatsblad N°. 202), is de Gemeenteraad verplicht, binnen twee maanden na het verstrijken van het dienstjaar, aan Gedeputeerde Staten verslag uit te brengen aangaande de wijze, waarop het op de gemeentebegrooting voor school kindervoeding toegestaan bedrag is besteed. W ij geven U in overweging ter voldoening aan dit voor schrift het volgende verslag te dezer zake aan Gedeputeerde Staten uit te brengen. „De op de begrooting voor het dienstjaar 1905 voor school kindervoeding uitgetrokken som van f 500.— werd als sub sidie uitgekeerd aan de vereeniging »Schoolkindervoeding" die zich het verstrekken van voeding aan kinderen ter be vordering van schoolbezoek ten doel stelt. De vereeniging verstrekt alleen aan die kinderen voeding, die uit hoofde van gebrek aan voeding niet of niet trouw ter school komen of van wie het te verwachten is, dat zij zonder verstrekking van voeding niet geregeld de school zullen blijven bezoeken. De kinderen, welke voor het ont vangen van voedsel in aanmerking komen, worden aange wezen door de hoofden der scholen. In het vereenigingsjaar Mei 1905 Mei 1906 ving de voeding aan op 4 December 1905 en eindigde zij op 15 Maart 1906. In dat jaar hebben 614 kinderen voeding genoten (d. i. onge veer 100 meer dan het vorige jaar) n. 1. 158 van de openbare lagere school der 4e klasse N°. 2, hoofd de heer Dikshoorn 78 van de openbare lagere school der 4e klasse N°. '1 hoofd de heer Hoeks; 2 van de openbare lagere school der 3e klasse N°. 4, hoofd de heer van der lleijde; 10 van de openbare lagere school der 3e klasse N°. 3, hoofd de heer Caljé 27 van de openbare lagere school der 3e klasse N°. 5, hoofd de heer Koops; 4 van de openbare lagere school in de Heerenstraat, hoofd de heer de Van; 67 van de openbare lagere school der 3e klasse N°. 2, hoofd de heer van Wamelen 108 van de Roomsch-Katholieke Jongensschoolhoofd de heer Kuijpers; 78 van de Roomsch-Katholieke school in de Pelikaanstraat, hoofd Mej. Schmedding; 43 van de school in het gesticht »de Voorzienigheid", hoofd Mej. Waterreus; en 39 van de school der Vereeniging voor Christelijk Onder wijs ten behoeve van on- en minvermogenden, hoofd de heer de Lange. De verstrekking van voedsel had driemaal per week recht streeks aan de kinderen zeiven plaats, buiten de gewone schoollokalen, en wel in het gebouw der vereeniging van den H. Vincentius a Paulo, waar twee lokalen zeer wel willend ter beschikking werden gesteld. De inkomsten der vereeniging beliepen f 1745.64*, waarvan f 1245 645 aan contributies en ƒ500.aan subsidie van de gemeente werd genoten. Uitgegeven werd een bedrag van ƒ2285.56, n.l. 1949.35 voor warm voedsel, 178 60 voor brood en ƒ157.61 voor uitgaven van allerlei aard. Aan de kinderen werden verstrekt 25710 porties soep en 1655 brooden. De voorwaarden, bedoeld in art. 10 van het Kon Besluit van 19 November ly00 (Staatsblad N°. 202), werden door de Vereeniging behoorlijk nageleefd." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 13. Leiden, 18 Januari 1907. Bij uw besluit van den 15en November van het vorige jaar (Zie Ingek. Stukk. no. 265), betreffende de overneming in eigendom, beheer en onderhoud van eenige provinciale wer ken op het grondgebied van de gemeente, bij de ingebruik neming van het nieuwe gedeelte van het Rijn- en Schiekanaal, werden wij door Uwe Vergadering gemachtigd aan Gedepu teerde Staten te berichten, dat de gemeente bereid was tot het sluiten der aangeboden concept-overeenkomst over te gaan, onder voorwaarde dat de jaarlijksche bijdrage van de gemeente in de onderhoudskosten van het Utrechtsche Jaagpad van ƒ2400.— tot /2150.zou worden teruggebracht. Bij het stellen van deze voorwaarde was uitgegaan van het beginsel, dat de gemeente niet tweemaal voor hetzelfde onder houd zou betalen, eeris aan de Provincie en eens voor zich zelf, terwijl de jaarlijksche onderhoudskosten van het gedeelte van het Utrechtsche Jaagpad, dat aan de gemeente zou over gaan, door den Directeur van Gemeentewerken waren berekend op f 250.— Gedeputeerde Staten, dit beginsel aanvaardende, maken echter bezwaar tegen de wijze van berekening van het bedrag waarmede de jaarlijksche uitkeering aan de Provincie moet worden verminderd. Waar eenerzijds, zeggen zij, door de gemeente de voor waarde aanvaard werd dat zij de provinciale werken, die na de omlegging der vaart geen provinciaal belang meer zou den hebben, in onderhoud zou overnemen en anderzijds de gemeente aan de Provincie niet de volle onderhoudskosten van het Utrechtsche Jaagpad vergoedde, maar slechts een bijdrage in de onderhoudskosten leverde, daar moet de uit keering van de gemeente ook niet met het volle bedrag dei' onderhoudskosten van het gedeelte, dat thans aan de gemeente overgaat, verminderd worden, maar slechts met een gedeelte van dat bedrag, in verhouding tot de bijdrage die de gemeente in de geheele onderhoudskosten van het Jaagpad verleent. M. a. w. waar thans het Jaagpad over een lengte van 650 meter aan de gemeente zal overgaan, daar moet de bijdrage worden verminderd in verhouding van die 650 meter tot de geheele uitgestrektheid jaagpad, tot welks onderhoud de bijdrage dient. Immers doet men anders en gaat men, gelijk dezerzijds geschied was, de bijdrage met het volle bedrag der onder houdskosten van de 650 meter Jaagpad verminderen, dan zouden, in strijd met het beginsel dat voorop staat, de onder houdskosten van het gedeelte jaagpad, dat thans aan de ge meente overgaat, nagenoeg geheel ten laste van de Provincie komen. Gedeputeerde Staten berekenen dan dat de bijdrage aan de Provincie niet met ƒ250.maar met ongeveer 78. zou moeten worden verminderd. Zij verklaren zich echter bereid de Provinciale Staten voor te stellen de bijdrage van ƒ2400.tot het ronde cijfer van ƒ2300.terug te brengen. Wij moeten de gegrondheid van het bezwaar van Gedep. Staten erkennen en meenen u ter nadere verduidelijking daarvan naar de in de Leeskamer ter inzage liggendé corres pondentie en het door Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten uitgebracht rapport te mogen verwijzen. Op grond van het bovenstaande geven wij U dan ook in overweging Uw besluit van den 15en November van het vorige jaar in dien zin te wijzigen, dat in de dezerzijds ge stelde voorwaarde, als bijdrage aan de Provincie in de kosten van onderhoud van het Utrechtsch Jaagpad, in plaats van f 2150.zal worden gelezen ƒ2300. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 14. Leiden 19 Januari 1907. Reeds in Augustus van het vorige jaar bereikte ons een voorstel van den Directeur van het Openbaar Slachthuis om ingevolge den steeds toenemenden aanvoer van slachtpaarden uit Engeland tot een vergrooting van den paardenstal over{ te gaan. Aan dat voorstel werd toen nog geen gevolg gegeven, om dat de commissie voor het slachthuis, hoewel overigens ten volle met den Directeur overtuigd, dat bij den tegenwoor- digen aanvoer van slachtpaarden vergrooting van den paarden stal niet zou kunnen uitblijvenvernomen haddat in Engeland op instigatie van de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals" maatregelen werden voorbereid om of wel den uitvoer van slachtpaarden geheel te verbieden of althans dien uitvoer aan belemmerende bepalingen te onderwerpen. De commissie ried daarom aan omtrent de vergrooting van den paardenstal geen beslissing te nemen alvorens meer zekerheid zou zijn verkregen of inderdaad staking, of althans belangrijke beperking van den aanvoer van slachtpaarden uit Engeland binnenkort te verwachten was. Wij stelden daarop, overeenkomstig dat ad viesdoor tusschen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 2