14
huis ten deel viel was door den Kerkeraad der Nederlandsch
Hervormde Gemeente aan den Gemeenteraad verzocht de super-
intendentie over het Weeshuis aan hun College over te dragen.
Het komt ons voor dat deze zaak op het zooeven genoemde
voorstel van Regenten die sterk tegen de overdracht gekant
waren geïnfluenceerd moet hebben en dat zij met hun
propositie hebben willen invloed oefenen op het ten deze door
den Gemeenteraad te nemen besluit. Wanneer de gemeente
het Weeshuis niet meer behoefde te subsidieeren dan zou,
zoo stellen wij ons de gedachtengang der toenmalige Regenten
voor daarmede de hoofdreden vervallen die zou kunnen
worden aangevoerd ten gunste van het verzoek des Kerke
raad s, n.l. de financieele last door het Weeshuis op de gemeente
drukkende. En dat er voor Regenten alleszins termen beston
den om zich ongerust te maken dat de Raad op het verzoek
van den Kerkeraad zou ingaan en dus het Weeshuis onder
superintendentie van den Kerkeraad zou gebracht worden,
moge hieruit blijken dat een ten deze benoemde Raadscommissie,
bestaande uit Mrs. Cock, Buys en Goudsmit den Raad advi
seerde het verzoek van den Kerkeraad in te willigen onder
meer opmerkende dat dan de Gemeente in het vervolg van den
financieelen last van het Weeshuis ontheven zou worden. In
zijn vergadering van 4 December 1874 heeft echter de Gemeen
teraad, zich niet met dit advies kunnende vereenigen, het
genoemd verzoek des Kerkeraads gewezen van de hand.
Teekenend is het dat Regenten, toen dadelijk hebben ge
tracht de inkomsten op andere wijze te vermeerderen want
reeds den 14den December d.a. v. hebben zij in hunne verga
dering besloten aan alle gegoede ingezetenen een circulaire
te zenden tot het verkrijgen van bijdragen voor hun gesticht.
Wel een doorslaand bewijs dat onze opvatting dat Regenten
hun voorstel aan den Raad om het subsidie te verminderen
en gaandeweg geheel te doen ophouden niet hebben gedaan,
omdat zij meenden na het legaat-Wijnaendts die toelage wel
te kunnen missen.
Wij hebben eenigszins uitvoerig bij de geschiedenis van het
vroegere subsidie stilgestaan omdat wij het ter ondersteuning
van het verzoek dat wij thans de eer hebben tot Uwen Raad
te richten, van veel belang achten er op te wijzen dat ons
gesticht in vroegere jaren steeds een aanzienlijke toelage uit
de Gemeentekas heelt genoten en ook hierop dat het vermin
deren en het ophouden van deze toelage nog wel op voor
stel van Regenten geenszins het gevolg is geweest van de
meening dat men door aanwas van het kapitaal den geldelij-
ken steun der Gemeente niet meer behoefde.
Wij hopen dat een en ander er Uwen Raad toe moge
brengen goedgunstig op ons verzoek te beschikken. Mocht
dit onverhoopt het geval niet zijn dan zullen wij ons wij
zijn zoo vrij u hierop nog te wijzen in het vervolg ge
noodzaakt zien bij elk verzoek tot opname van kinderen, dat
ons van Burgemeester en Wethouders bereikt de vraag te
stellen of wij wel verplicht zijn aan dat verzoek gevolg te geven
want het is buiten twijfel dat wij meermalen op verzoek van
Burgemeester en Wethouders kinderen opnemen van wie het
minstens genomen twijfelachtig is of zij wel onder het begrip
»houkinderen" kunnen gerangschikt worden, terwijl wij dan
tevens, hoe ongaarne ook, in de noodzakelijkheid zouden
komen om kinderen in ons gesticht opgenomen op een oogen-
blik waarop de verblijfplaats hunner ouders onbekend was,
dadelijk bij het bekend worden van die verblijfplaats weer
ter beschikking van Burgemeester en Wethouders te stellen.
Wij verzoeken Uwen Raad deze laatste opmerking niet te
beschouwen als een dreigement als hoedanig het volstrekt
niet bedoeld is. Wij meenden alleen er met bescheidenheid
op te mogen wijzen dat wij gewend zijn in het belang van
hulpbehoevende kinderen meer te doen dan naar streng recht
van ons zou kunnen gevorderd worden, veronderstellende dat
dit voor u een reden te meer kan en zal zijn om ons verzoek
een gewillig oor te leenen.
Wat ten slotte het bedrag van het subsidie betreft mee-
nen wij niet te veeleischend te zijn, wanneer wij u voorstel
len dit te bepalen op f 30.— per kind, dat ingevolge verzoek
van Burgemeester en Wethouders in ons gesticht wordt
opgenomen.
Regenten voornoemd,
J. C. Van der Lip, Voorzitter.
Abr. Corts, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 20. Leiden, 18 Januari 1907.
Met 31 December j 1. zijn de Heeren Dr. H. G. van de Sande
Bakhuyzen, Ds. J. Hoogenraad, Dr. P. Th. L. Kan en L. van
der Laan afgetreden als lid onzer Commissie.
Ter voldoening aan artikel '2 der Verordening voor de
Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden (Gemeenteblad N°. 8
van 1880) hebben wij de eer aan Uwe vergadering voor deze
vacatures de volgende aanbevelingen in te dienen:
a. vacature van de Sande Bakhuyzen
1. Dr. H. G. van de Sande Bakhuyzen
2. Dr. P. Zeeman
b. vacature Hoogenraad
1. Ds. J. Hoogenraad
2. A. Couvee P.Jzn.
c. vacature Kan
1. Dr. P. Th. L. Kan
2. Dr. J. Bruining
cl. vacature van der Laan
1. L. van der Laan
2. Jan van der Velden.
De Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden
M. J. de Goeje, Voorzitter.
G. H. Beekhuis, Secretaris.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
N°. 21. Leiden, 25 Januari 1907.
Aangezien noch bij de commissie van fabricage, noch bij
ons college tegen de inwilliging van bijgaand verzoek, mits
onder de gewone voorwaarden, bezwaar bestaat., geven wij U
in overweging:
1. aan W. F. van Ingen Schenau, behoudens rechten van
derden, vergunning te verleenen tot het dempen van het
gedeelte sloot langs den Witten Singel, ter lengte van ongeveer
35 Meter, gelegen vóór het perceel »Oud-Hortuszicht" aldaar,
kadastraal bekend Gemeente Leiden, Sectie M, no 47 onder
voorwaarde
1° dat uit het gedeelte sloot de schoeiing worde wegge
nomen en het ontdaan worde van bodem- en drijfvuil en
daarna worde aangevuld met zuiver zand tot nader door
Burg. en Weth. aan te geven hoogte;
2° dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM. van cementen bodem-en kruin
stukken van voldoende sterkte, op doorgaande grondplank
van voldoende zwaarte worde gelegd, met den bodem binnen
werks op 1.15 M, N.A.P. en dit in aansluiting worde ge
bracht met de steenen heul aan het zuidelijk uiteinde van
het te dempen slootgedeelte door middel van een schildmuur
ter dikte van minstens 18 c.M.;
3°. dat het riool op de op bijgaande teekening aangeduide
plaatsen voorzien worde van
a. één tvormige ruimdamkast, inw. wijd 1,50X3,12 M,
met den bodembinnenwerks op een diepte van 1,30 MN.A.P.,
met wanden ter dikte van ten minste 36 en 27 c.M. en bodem
ter dikte van ten minste 27 c.M., van klinkers in sterke
specie te metselen op een houten roosterwerk en op door
Burg. en Weth. nader aan te geven hoogte af te dekken
met platen van voldoende zwaarte, van ijzer of cementijzer;
deze kast aan te sluiten aan het bestaande gewelf benoorden
het te dempen slootgedeelte; constructie en wijze van aan
sluiting volgens nadere aanwijzing;
b. een ruimkast, inw. wijd 0.80 X1 50 M., met den bodem
binnenwerks op een diepte van 1,30 M.N.A.P,, met wanden en
bodem ter dikte van ten minste 18 c M. van klinkers in
sterke specie te metselen op een houten roosterwerk en op
door Burg. en Weth. nader aan te geven hoogte af te dekken
met platen van voldoende zwaarte, van ijzer of cementijzer;
4° dat op de nader door Burg en Weth. aan te wijzen
plaatsen, 2 gegoten ijzeren straatkolken, van het door de
Gemeente gebruikt wordende model, worden geplaatst, die
door middel van verglaasd Engelsch aarden buizen, inw. wijd
20 cM. met het riool worden verbonden. De gemetselde putjes
achter de kolken, zoowel als die op het riool, af te dekken
met ijzeren platen, groot resp. 50 X 50 en 60 X 50 c,M.
en dik 1 c.M.;
5° dat het riool met ruimdamkasten alsmede de straat-
kolken met de Engelsch aarden buizen eigendom worden van
de gemeente;
6° dat daags voordat met de werkzaamheden een aanvang
zal worden gemaakt, hiervan worde kennis gegeven op het
bureau van gemeentewerken;
7° dat de uitvoering van alle voorgeschreven werken en
het onderhoud van die, welke niet het eigendom van de
gemeente worden, geschiede ten genoege van Burg. en Weth
8° dat de vergunning vervalt wanneer daarvan vóór den
len Juni geen gebruik is gemaakt.
9° dat geen begin met de uitvoering dezer werkzaamheden
mag worden gemaakt, alvorens door adressant een waarborg-