492
DONDERDAG 6 DECEMBER 1906.
loos kan zijn en onze tijd is daarvoor eigenlijk veel te kost
baar. Ik stel dus als motie van orde voor, dat de Raad zonder
verdere discussie het voorstel van Burg. en Weth. aanneemt.
De Voorzitter. Aangezien de motie meer dan voldoende
ondersteund wordt, kan zij een onderwerp van beraadslaging
uitmaken. Burg. en Weth. kunnen zich met deze motie van
orde geredelijk vereenigen, indien de Wethouder van Onder
wijs zich daarbij kan neerleggendie uit den aard der zaak
in deze het woord zou dienen te voeren ter weerlegging en
bestrijding van de beweringen van den schoolopziener.
De heer van Hamel. De Raad zal gevoelendat ik om be
grijpelijke redenen over deze motie moeilijk mijn stem kan
uitbrengen. Wanneer de motie in stemming komt, zal ik
mij van stemming onthouden.
De heer Sytsma. Ik heb er eigenlijk niet veel tegen, om
deze zaak, waarover zooveel en veel te veel gesproken is,
vooral wat het persoonlijke element aangaat, niet verder te
bespreken, maar er zit toch ook een soort beginselkwestie
achter en daar wilde ik nog wel het een en ander over ge
zegd hebben.
De Voorzitter. Waar het hier een motie van orde betreft, die
eenvoudig op het oogenblik geheel buiten behandeling wil stel
len, de zaak, waaraan U de beginselkwestie zoudt willen aanha
ken, kan ook die beginselkwestie moeilijk een onderwerp van be
raadslaging uitmaken. Dat gaat niet, dan zou U tegen de
motie moeten zijn, opdat U die beginselkwestie, die dan
toch deze materie raakt, wel zoudt kunnen bespreken.
De heer Sytsma. Dan zal ik tegen de motie stemmen, dat
is het beste.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie-de Goeje, wordt, in stemming gebracht, met 18
tegen 8 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heeren: Eerstens, Korevaar, Hasselbach,
van der Lip, Stigter, Driessen, Fockema Andreie, le Poole,
van der Eist, de Boer, de Goeje, Bosch, van Tol, Zaalberg,
Bots, de Vries, P. J. Mulder en Juta.
Tegen stemmen de heeren: van Gruting,Fokker, Meuleman,
Sijtsma, Witmans, Vergouwen, Reimeringer en Zwiers.
(De heer van Hamel is tijdens deze stemming niet in de
vergadering tegenwoordig).
XXVI. Vaststelling van de verordening tot wijziging der
verordening van 3 December 1896 (Gem. blad no. 15), hou
dende de voorwaarden van opneming en verpleging van lijders
in het geneeskundig gesticht voor krankzinnigen »Endegeest"
te Oegstgeest, nabij Leiden.
(Zie Ing. St. no. 293).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen 1, 2, 3 en 4 en vervolgens de geheele Ver
ordening worden daarop zonder beraadslaging en zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
XXVII. Verzoek van de Vereeniging van bezoldigde agenten
van politie »Door Eendracht Saamgebracht," om herziening
van de salarisregeling van de dienaren van politie.
(Zie lng. St. no. 280).
De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het door die
Vereeniging ingediend adres en tevens wordt hierbij aan de
orde gesteld het nader door die Vereeniging ingediend adres,
dat zooeven tot dit punt van de Agenda is verdaagd.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik kan niet anders zeggen,
dan dat ik het voorstel van Burg. en Weth. in het algemeen
zeer toejuich. Toen ik het had gelezen, dacht ik bij mij zelf:
Het is bijna goedbijnawant ik vond dat ééne categorie
van ambtenaren een weinig misdeeld was. Op dat punt na
vond ik, gegeven de financieele omstandigheden, waarin de
Gemeente verkeert, het gedane voorstel goed. De gedachten,
die ik daaromtrent hadvond ik uitgedrukt in het aan den
Raad gericht adres, dat over het algemeen zeer mijne sym
pathie heeft. De 3e klasse agenten komen wel in een eenigs-
zins betere positie, maar zij gaan niet genoeg vooruit, als
men nagaat, hoe lang die menschen 3e klasse agenten
kunnen zijn. Ik wenschte daarom voor te stellen ik zal
er niet veel van zeggen, want er zijn zooveel leden, die ook
het woord gevraagd hebben om de verhooging van de
agenten 3e klasse te doen plaats vinden na 1369 jaren
in plaats van na 14 en 7 jaar, zooals Burg. en Weth.
voorstellen.
Het zou dan worden in plaats van drievier verhoogingen
speciaal stel ik dat voor, omdat verscheidene agenten 3e
klasse langer dan 7 jaar agenten 3e klasse zijnen er volgens
mijn voorstel voor hen dan nog een aanmoediging is. Een
gevolg daarvan is, dat de aanvangswedde van de agenten
2e klasse op f675.zou moeten worden gebracht, maar dat
dan ook van de twee driejaarlijksche verhoogingendie
worden voorgesteldéén kan wegvallen. Ik zal dus twee
voorstellen doen:
1°. om de verhooging van de agenten 3e klasse te doen
plaats hebben niet na 14 en 7 jaar, maar na 1, 3, 6 en 9
jaar en
2° om het aanvangssalaris van de agenten 2e klasse te
brengen op f 675.en een van de twee voorgestelde ver
hoogingen voor deze te doen vervallen.
De Voorzitter. Mag ik U verzoeken dat schriftelijk in te
dienen? Dat kan niet zoo dadelijk overzien worden.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch enkele kantteekeningen
te maken op het praeadvies van Burg. en Weth. Daar Burg.
en Weth. in hun praeadvies ten slotte toch ook tot de
conclusie komendat de salarissen verhoogd moeten worden,
kan ik betrekkelijk kort zijn, maar een enkele aanmerking
wensch ik toch te maken.
In de eerste plaats wordt in het praeadvies sterk afgekeurd
de bewering in het adres »Door Eendracht Saamgebracht",
dat de vreugde, die de agenten eerst gevoelden over de
verhooging in 1902, zoo spoedig werd getemperd, omdat
daarop volgde de pensioenregeling, die van hen weer 5%
van hun inkomen vroeg voor een pensioen voor vrouw en
kind. Die loonsver hooging van de agenten werd daardoor
heel klein gemaakt en voor sommige zelfs tot een loons
vermindering gereduceerd. Burg. en Weth. zeggen wel: dat
is niet zoo, de verhooging bleef intact, en dat is in theorie
ook wel waar, maar met zulk een theorie spot de werkelijk
heid. Het is een heele toer om met een klein salaris rond
te komen en wanneer men dan eenmaal een kleine verhoo
ging heeft en men moet die later weer missengeeft dat
aanleiding tot temper ing van de vreugdedie men heeft
gevoeld, ook al zal men er in de toekomst voordeel van
kunnen hebben; dat is buiten kijf. Voor de menschen, die
altijd in zorg zitten, en dat zit een vrij groot gezin met een
agenten-inkomenis de toekomst datgenewaaraan in de
allerlaatste plaats gedacht wordt. Ik zou dat kunnen illustreeren
met een geval, dat ik nog dezer dagen hoorde van iemand,
die in zoo'n arbeidersgezin den kinderen iets wilde geven
op St. Nicolaas en toen van moeder de vrouw moest hooren
geef het maar veel liever in den vorm van geld, want mijn
eene jongen heeft geen klompen en de andere geen broek
aan zijn lijf. Die moeder dacht aan de dingen van den dag,
maar niet daaraan, dat zij op die wijze den kinderen een
heerlijk genot onthield; zoo gaat het in die gezinnen. Het is
wel heel gemakkelijk om, wanneer men in goed comfort zoo'n
rapport samenstelt, er zoo over te spreken, maar in werkelijk
heid is het moeilijk nog blij toe te wezen, wanneer men
eenmaal een klein voordeeltje heeft, dat weer te laten varen
voor een mogelijk voordeel in de toekomst. Daarmede wil ik
niet zeggen, dat ik ben of geweest ben tegen het in het
leven roepen van die pensioenregeling. Ik heb indertijd tot
Uw geachten ambtsvoorganger gezegd: dwing ze om in te
gaan; die pensioenregeling is werkelijk iets goeds, maar ik
kan mij toch voorstellen, dat de vreugde, die de menschen
gevoelden, toen zij de loons verhooging kregen, getemperd
werdtoen kort daarop dat geld weer ruimschoots moest
uitgegeven worden voor de pensioenregeling, en daarom ver
heugt het mij, dat wij eindelijk er toe zullen komen hun loon
weer iets te verhoogen
Een tweede kantteekening, die ik wensch te maken, betreft
de huishoudsrekening van een gezin, bestaande uit 5 per
sonen. De agenten hadden ook m. i. beter gedaandie huis
houdsrekening niet zoo te geven. Maai' of het even gemakke
lijk is, zooals ook in het praeadvies is gezegd, zoo'n
onkostenrekening te maken voor 25.als voor de helft
van 25.Ik ontken dit echter ten sterkste. Er is beslist
een zekere grens. Ik heb nog dezer dagen beproefd ook eens
zoo'n onkostenrekening te maken, maar als men wil nagaan,
hoe iemand van '10.of ƒ11.per week rond moet komen,
dan komt de rekening werkelijk niet uit. Men komt dan
altijd te kort, omdat zulk een leven is beneden de grens
van wat men noemt een menschwaardig bestaan. Zij moeten
er natuurlijk wel mede rondkomen, zulke menschen en ze
komen er ook, 't gaat dan zoo 't gaat; maar als men de be
rekening wil maken, komt men falikant uit. Men kan niet
berekenen, dat een gezin van man, vrouw en 3 kinderen,
dan behoorlijk gevoed en gehuisvest kan worden. Die opmer
king wenschte ik mij te veroorlooven naar aanleiding van
den hoogen toon in het praeadvies. Ik had zoo gaarne gezien,
dat die verhooging, die zoo weinig beteekent, nog werd
verhoogd. Mochten dan ook straks amendementen komen, om
te verhoogendan zal ik deze gaarne steunen. Echter wensch
ik zelf nu voor te stellen, dat de verhooging, in plaats van
1 Juli, reeds met 1 Januari ingaat. Ik wensch deze salaris-
verhooging nog niet een half jaar lang tot een Tantalus-