DONDERDAG 6 DECEMBER 1906.
189
met permissie van den heer Fokker is voorgelezen, dat
dit hier even werd gezegd, omdat in dat request een blaam
op den Raad wordt geworpen, en de Raad dien inderdaad
niet verdient.
De Voorzitter. Wij zullen Uw wenk ter harte nemen.
De Voorzitter. Voorts is sedert de vorige zitting overge
bleven het voorstel van het Raadslid Zaalberg, die hier toen
niet aanwezig was, en dus nu de gelegenheid heeft, desver-
langd, daaraan ter toelichting iets toe te voegen.
De heer Zaalberg. M. d. V. Ik heb bij mijn voorstel
eene toelichting gevoegd. Ik zou gaarne ziendat die eerst
werd voorgelezen; dan kan ik daarna er misschien nog wel
het een en ander aan toevoegen.
De Voorzitter. Dan verzoek ik den heer Secretaris, de
toelichting te willen voorlezen.
Dit stuk luidt als volgt:
TOELICHTING.
De verschrikkelijke geurendie voor korten tijd uit de
Leidsche grachten opstegenliggen alle inwoners van Leiden
nog versch in het geheugen en na het daarover verhandelde
in de jongste zitting van den Gemeenteraad kan ik met de
toelichting van mijne voorstellen kort zijn.
Een groot belang voor Leiden is toch zeker, zoo zuiver
mogelijk water in de stadsgrachten: 1°. uit een gezondheids
oogpunt, 2°. ten behoeve van de Leidsche industrie en 3°.
ter bevordering van de vestiging van nieuwe familiën hier
ter stede.
Het eerste weegt bij mij het zwaarst. Geen medicus zijnde
zal ik echter de verdediging daarvan aan meer bevoegden
overlaten. Alleen merk ik op, dat mocht er eens eene epidemie
uitbreken, de ellende zeker niet te overzien zou zijn.
Omtrent het tweede punt heb ik reeds het een en ander
gezegd in de jongste raadszitting. Nogmaals wijs ik er op,
dat vooral de werklieden, die in de lokalen werken, waar
veel water aanwezig is en dat altijd in spoelende of kokende
beweging is, er veel onder lijden en wat het laatste punt
betreftals Leiden in kwaden reuk komt en wel in den wer-
kelijken zin van het woord, dan zullen nieuwe familiën zich
er wel voor wachten, Leiden als woonplaats uit te kiezen.
Wat nu mijne overtuiging betreft, dat het stoomgemaal te
Katwijk a/Zee ons uitstekende diensten kan bewijzen, deze
overtuiging is gevestigd op jarenlange ondervinding. Zelf veel
belang hebbende bij goed zuiver water, heb ik steeds den
loop van het water gevolgd, wanneer na een tijdperk van
vervuiling der grachten te Katwijk a/Zee het stoomgemaal in
werking werd gebracht en ook bij den jongsten ongunstigen
toestand der Leidsche grachtenwas het weder dat stoom
gemaal, dat na 17 uren gewerkt te hebben, Leiden versch
water bezorgde, zoo zelfs, dat het beruchte Levendaal geheel
van versch water was voorzien en den dag na de spuiing, dat
was juist op een Zondag, het water er zelfs op sommige
plaatsen doorzichtig was. Dat mijne beweringen juist zijn,
vond ik bevestigd in de Ingekomen Stukken van het jaar
1892 en wel in N°. 166 daarvan, waar wij lezen, dat bij
werking van het stoomgemaal »het overige f (d. i. van het
geloosde water) wordt door Leidens grachten aangebracht." In
datzelfde jaar zou men beginnen op voorstel van wijlen Prof.
Zaayer proeven te nemen. Rijnland als altijd welwillend, had
medewerking toegezegd, maar er is slechts éénmaal voor
rekening van de Gemeente gespuid. De proeven werden dan
ook niet ernstig genomen en men dwaalde af op demping
van Levendaal en Uiterstegracht. In de raadszitting van 23
Juni 1893 zeide dan ook Prof. Zaayer, »dat niet gehandeld
was overeenkomstig de bedoeling van den Raad." Het niet
doorzetten van het dempen van het Levendaal is vermoedelijk
afgestuit op de hooge kosten.
Nu zou ik het laatst adviseeren het Levendaal te dempen,
want dan zou het Rapenburg geheel vervuilen. Wil men het
Levendaal dempen, dan zou ook het Rapenburg moeten ge
dempt worden. Maar al zal ik er mij voor wachten de kosten
daarvan bij benadering te schatten, zeer zeker zullen deze
niet gering zijn en de draagkracht der Gemeente verre te
boven gaan.
Met demping van Levendaal en Rapenburg zijn de bewoners
dezer beide grachten gebaat, doch voor de overige inwoners
van Leiden, die toch ook tot de belastingbetalenden behooren,
zullen de grachten altijd een ergernis blijven.
Veel goedkooper en meer afdoende en daarmede is geheel
Leiden geholpen, is het in werking stellen van het stoomge
maal te Katwijk aan Zee. De kosten daarvan blijken mij uit
vroegere gegevens Hr f 200 per etmaal te zijn. Stelt men nu,
dat dooreen genomen voor rekening van Leiden tien maal
per jaar moet worden gespuid, dan kost het reinhouden van de
Leidsche grachten aan de Gemeente f 2000 per jaar, zijnde
de rente van een kapitaal van f 50,000 a 4 °/0, terwijl het
dempen van het Levendaal alleen reeds ƒ100,000 zou kosten.
Met den meesten aandrang beveel ik daarom mijne voorstel
len aan den Raad aan.
Ten slotte nog eene eerlijke verklaring, waarom ik zoo voor
frisch water ijver. Zeer zeker, omdat ik daarbij een persoonlijk
belang heb, maar ik spreek hier niet alleen voor mij zelf, maar
tevens voor alle Leidsche industrieelen en vooral ook voor
hunne talrijke werklieden, maar veel zwaarder weegt bij mij,
dat het onzuivere water nadeelig is voor den algemeenen
gezondheidstoestand van Leiden en dan spreekik in het belang
van al mijne medeingezetenen.
J. C. Zaalberg Jz.
De Voorzitter. De heeren hebben nu de toelichting gehoord
en weten dus wat de strekking van het voorstel is. Ik wensch
thans te vragen, of het voorstel door 2 leden wordt ondersteund.
Het voorstel wordt ondersteund door de heeren Fokker en
Zwiersen kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter. Ik stel dan voor, het stuk te stellen in
handen van Burg. en Weth. ter fine van praeadvies.
Aldus wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
Eindelijk deelt de Voorzitter nog mede:
dat aan den eervol ontslagen onderwijzer met verplichte
hoofdacte aan de Jongensschool 2e klasse J. P. F. Kosters,
bij Kon. Besluit van 29 October jl., een pensioen ten laste van
den Staat is verleend groot f942ingegaan 1 Juli tevoren.
Alsnu is aan de orde:
II. Benoeming van een onderwijzeres aan de school der
3e klasse No. 2.
(Zie Ing. St. n<>. 278).
De Voorzitter noodigt de Heeren Juta, Hasselbach, van
Tol en Vergouwen uit het stembureau uit te maken.
Wordt benoemd Mej. J. Enders, met 16 stemmen, terwijl
11 stemmen zijn uitgebracht op Mej. L. W. Pronk.
III. Benoeming van een onderwijzer aan de school in de
Heerenstraat.
(Zie Ing. St. n°. 282).
Wordt benoemd de heer C. Vrolijk, met 14 stemmen, ter
wijl 12 stemmen zijn uitgebracht op den heer H. J. Hartwijk
en 1 stem op den Heer H. W. Hageman.
IV. Benoeming van een onderwijzeres met verplichte hoofd
acte aan de Meisjesschool le klasse.
(Zie Ing. St. n°. 289).
Wordt benoemd Mej. C. Zindel, met 26 stemmen, terwijl
1 stem is uitgebracht op Mej. N. J. C. Kruijt.
V. Benoeming van een derde onderwijzeres in de Hand
werken aan de school der 3e klasse No. 2.
(Zie Ing. St. n<>. 301).
Wordt benoemd Mej. M. van den Ameele, met 20 stemmen,
terwijl 6 stemmen zijn uitgebracht op Mej. H. Overdiep en
1 stem van onwaarde is.
VI. Benoeming van een tijdelijke leerares in het Hoogduitsch
aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 272).
Wordt benoemd Mej. G. C. Kooijker, met 26 stemmen,
terwijl 1 stem van onwaarde is.
VII. Benoeming van een concierge aan de Hoogere Burger
school voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 288).
Wordt benoemd de heer I. J. Huijgens, met 17 stemmen,
terwijl 10 stemmen zijn uitgebracht op den heer B. C. van Vliet.
De Voorzitter. Er zijn verder geen benoemingen meer te
doen en ik dank de heeren van het stembureau voor hunne
bemoeiingen.
VIII. Verzoek van G. Japikse om eervol ontslag als hoofd
der Jongensschool le klasse.
(Zie Ing. St. n°. 274).
De Voorzitter. Mag ik bij het voorstel van Burg. en Weth.
deze aanvulling geven, dat voorgesteld wordt, den heer
Japikse eervol ontslag te verleenen, onder dankzegging voor
de vele aan de Gemeente bewezen diensten.
(Instemming).