188 DONDERDAG 6 DECEMBER 1906. na te gaan en eens nader te informeerenwanneer er recla manten zijn, van wie men nog iets meer wil weten. Dat is dan niet allemaal goed na te gaan. Het zou dunkt mij voor de Raadsleden veel gemakkelijker zijn, wanneer niet alle recla manten tegelijk werden behandeld. Ik geef dit mijn idéé Burg. en Weth. in overweging. De heer Juta. Tot nu toe is er tegen de gewone wijze van handelen nooit bezwaar gemaakt, en is bij de behandeling van de bezwaarschriften ook niet gebleken, dat daarvoor meer dan één zitting noodig is. De noodzakelijkheid van het geen de heer Fokker betoogt is dus door de ondervinding nog niet bewezen. Intusschenmijnheer de Voorzitter, als U het goed vindt zullen wij overwegen of er inderdaad reden voor is. Ik voor mij zeg: het verleden heeft tot nu toe niet aan getoond dat in de toekomst noodig is wat de heer Fokker voorstelt. Wil de heer Fokker zoo'n uitgebreid onderzoek instellen bij al degenen, die reclameeren Ik weet het niet maar dan zou ik voorstellen om die reclames niet vier of vijf dagen vóór de Raadsvergadering aan de leden bekend te maken, maar bijv. veertien dagen. Dan heeft de heer Fokker toch zeker wel ai den tijd en dan blijft de zaak verder precies hetzelfde. Ik geloof, dat dat een zeer eenvoudige en een zeer practische oplossing is, die zijne bezwaren ondervangt. De Voorzitter. Ik geloof ook, dat door het veertien dagen ter visie leggen tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar van den heer Fokker, die dan gelegenheid heeft de stukken nauwkeurig te bestudeeren. De heer Fokker. Ik dank u zeer, mijnheer de Voorzitter. Ik ben voor die oplossing zeer erkentelijk. De bezwaarschriften worden hierna gesteld in handen van Burg. en Weth. 11°. Verzoeken van verschillende personen om afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1906. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 12°. Verzoek van A. D. Vijgh e. a., allen bewoners van het Rapenburg, Kort Rapenburg en Steenschuur, om de noodige gelden beschikbaar te stellen tot demping van het Rapenburg. De Voorzitter. Ik vermeen, dat het niet noodig zal zijn, dit adres voor te lezen. Ik vermoed, dat de heeren daarmede al voldoende bekend zijn. Wij hebben er bovendien een afdruk van gekregen en ik stel dus voor, het in handen van Burg. en Weth. te stellen ten fine van praeadvies. Aldus wordt besloten. 13°. Adres van M. C. F. J. Cosijn e. a.houdende verzoek om bij de voorziening in de vacature van hoofd der Jongens school le klde aanspraken van den onderwijzer J. F. L. Rietdijk in ernstige overweging te nemen. Dit stuk luidt als volgt Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven eerbiedig te kennen: De ondergeteekenden, allen van nabij bekend met de school le klasse voor. M. U. L. O., hoofd de Heer Japiksedat zij met leedwezen uit de nieuwsbladen hebben vernomen het voor nemen van den heer Japikse om eerlang zijn ambt neer te leggen; dat zij dit voornemen betreuren wegens den voortref- felijken geest, dien het dat schoolhoofd gelukt is onder zijne medewerkers en leerlingen te wekken en levehdig te houden dat zij echter durven hopen dien geest ook in het vervolg bestendigd te zien, indien tot zijn opvolger wordt gekozen één der medewerkers, met zijne hooge opvatting bekend en vertrouwd dat naar hunne meening daarvoor vóór allen in aanmerking zou verdienen te komen de heer J. F. L. Rietdijk, thans le onderwijzer aan genoemde school; dat zij toch den heer Rietdijk hebben leuren kennen, bij ervaring, als kundig onderwijzer, warm belangstellend vriend zijner leerlingen en voortreffelijk paedagoog; dat ondergeteekenden, vreezende door eene beraadslaging in den Raad te worden verrast, zich niet den tijd hebben durven gunnen om zich met vele gelijkgezinden te verstaan, maar stellig weten te spreken uit het hart van een groot aantal anderen; Redenen waarom zij zich wenden tot Uwen Raad met het bescheiden doch dringend verzoek de aanspraken van den heer Rietdijk in ernstige overweging te doen nemen. 't Welk doende enz., M. C. F. J. Cosijn. (Volgen de namen van nog 36 adressanten). Leiden, 5 December 1906. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter. Ik wensch nu nog een mededeeling te doen. Dezer dagen heeft in de bladen vermeld gestaan, dat een van de Raadsleden gemeend heeft ter vernietiging te moeten voor dragen drie hier genomen Raadsbesluiten, namelijk die be treffende de benoeming van den heer Hoeks tot hoofd van de Openbare Jongensschool 3de klasse, no. 7 en de definitieve benoeming van de heeren de Vries en Henner tot leeraren aan het Gymnasium. Ons was die mededeeling nog niet officieel bekend, toen wij haar in de couranten zagen, maar nu kan ik den heeren ook officieel mededeelen het adres ligt voor mij dat werkelijk Mr. Fokker aan de Koningin ter vernietiging heeft voorgedragen bedoelde Raadsbesluiten. Ik heb gemeend die mededeeling niet achterwege te mogen laten. De heer van der Lip. Zou er bezwaar tegen bestaan, dat het adres van den heer Fokker aan den Gemeenteraad werd voorgelezen De Voorzitter. Dat kan alleen met toestemming van den heer Fokker geschieden. Heeft de heer Fokker daar bezwaar tegen De heer Fokker. Ik heb er geenerlei bezwaar tegen, mijn heer de Voorzitter. De Secretaris leest alsnu het adres voor, hetgeen luidt als volgt: Aan Hare Majesteit de Koningin. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Meester Anthony Jacobus Fokker, lid van den Raad der gemeente Leiden, dat door den Raad der gemeente Leiden in zijne vergade ring van den vijftienden November zijn benoemd a. tot hoofd der openbare school der 3de klasse (No. 7) P. G. Hoeks. b. tot leeraren in de gymnastiek aan het gymnasium I Ph. de Vries II C. Henner. dat de benoeming sub a is geschied door den Raad zonder voordracht, zijnde de benoemde hoofd der openbare lagere school der 4e klasse No 1zonder dat evenwel had plaats gehad het overleg tusschen den gemeenteraad en den heer districts-Schoolopziener hetwelk het 7de lid van artikel 29 der Wet op het Lager Onderwijs vereischt dat de beide benoemingen sub b zijn geschied zonder dat door den Raad het bepaalde bij artikel 17 der Wet op het Hooger Onderwijs was in acht genomen waar toch a. curatoren niet vooraf eene aanbevelingslijst van benoem baren hadden ingezonden /3. de inspecteur der gymnasia ter zake niet is verhoord y. diens advies niet aan den gemeenteraad is overgelegd dat naar zijne besliste overtuiging alle deze benoemingen, gedaan zonder dat de betreffende wettelijke bepalingen zijn in acht genomen, zijn geschied in strijd met de wet dat hij aan deze benoemingen niet heeft willen mede wer ken op dezen grond en zich met beroep op den eed bij het aanvaarden zijner betrekking afgelegd «trouw aan de wetten des Rijks" van de deelneming aan de stemmingen heeft ont houden en den Raad op het onwettige der besluiten ten ern stigste edoch vergeefs heeft gewezen, dat hij vermeent dat door die besluiten in het openbaar genomen, ongeacht de duidelijke bewoordingen der wet en willens en wetens daarmede in strijd op eene hoogst beden kelijke wijze door den Raad in eerbied voor en getrouwheid aan de wetten des lands is te kort geschoten en een zeer ge vaarlijk precedent is gesteld, dat bovendien door den Raad een zeer slecht voorbeeld is gegeven aan de burgers, van wie de Raad wel eischt dat zij zijne verordeningen zullen naleven en eerbiedigen, dat hij zich derhalve gedrongen gevoelt zich te wenden tot Uwe Majesteit met het ernstige en zeer eerbiedig verzoek, dat het Uwe Majesteit moge behagen, met toepassing van artikel 153 der gemeentewet, de besluiten van den gemeen teraad van Leiden hierboven vermeld te vernietigen wegens strijd met de wet. 't Welk doende van Uwe Majesteit de getrouwe onderdaan Fokker. Leiden, 16 November 1906. De Voorzitter. Dit adres is door Gedep. Staten in onze handen gesteld, ter fine van bericht en raad. Wij zullen daarvan met den meesten spoed dienen. De heer Fockema Andreae. M. d V. Ik twijfel er niet aan, of Burg. en Weth. zullen in hun advies zeker wel doen uit komen, dat de Raad niet willens en wetens in strijd met de Wet heeft gehandeld, zooals de heer Fokker wel wat boud zegt, maar dat de Raad met den heer Fokker over de opvat ting van de Wet van meening verschilde. Ik twijfel er niet aan, of Burg. en Weth. zullen dat wel in het midden brengen, maar ik achtte het niet onnoodig, nu dat request eenmaal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 4